Science Fiction.

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

'Deze kant op, dames en heren!' riep de docent zo hard als hij kon om boven het gekakel van de tieners uit te komen. Zijn woorden galmden door de holle ruimte, waardoor ze een onheilspellend karakter kregen.

'Die ouwe meester Moyle heeft nog nooit zo eng geklonken,' giechelde Mabel achter haar hand.

'Hij klinkt nu net zoals hij eruit ziet; als een oud spook,' voegde Janna er aan toe.

'Stil nou, ik vind dit wel interessant,' sliste Charlotte, de studiebol van de vier, haar vriendinnen toe.

'Ach joh, wat is er nou spannend aan wat gesteente?' vroeg Allison en bedoelde dit louter retorisch.

'Dames? Als jullie uitgepraat zijn?' echode de stem van meester Moyle door de grot.

Pas toen hij er zeker van was dat zowel het viertal als alle andere leerlingen hun lippen op elkaar hielden ging hij verder. 'Sinds de ontdekking van de Great Orme Mines in 1987 hebben archeologen veel geleerd over onze voorouders en hebben zij op veel gebieden hun ideeën over hen moeten bijstellen. Inmiddels weten wij dat deze kopermijnen meer dan 4000 jaar geleden door de oude inwoners van Wales gebruikt werden. Jullie staan momenteel middenin de grootste prehistorische mijn ter wereld.'

'Boeiuh,' fluisterde Allison.

'Dat hoorde ik, mejuffrouw Elsbury!' riep meester Moyle over de hoofden van de leerlingen.

Als hij zich al aan haar gedrag had geïrriteerd, dan liet hij daar verder niets van merken. Zijn gezicht zag er nog even emotieloos uit als altijd. 'Als deze excursie is afgelopen mag u zich bij mij melden voor wat extra werk.'

'Verdomme,' mompelde Allison zo zacht als ze kon en schopte tegen een rondslingerend steentje. Het stukje geologie stuiterde enkele malen op de grond en verdween vervolgens geruisloos in een donker hoekje van de grot.

Met een schuin hoofd keek Allison naar waar het steentje heen gegaan was. Toen voelde ze iemand aan haar arm trekken.

'Kom nou mee,' fluisterde Janna. 'Je staat naar die hoek te staren. We raken zo nog de groep kwijt.'

De woorden van haar vriendin schudde haar uit haar mijmeringen. 'Hè, wat?'

'We raken de groep kwijt!' Janna fluisterde nog steeds, maar nu met een dwingende toon. 'Wat heb je toch?'

'Dat steentje maakte geen geluid toen het de muur daar raakte,' verklaarde Allison en wees op de donkere plek. 'Ik dacht dat ik het tegen een paar wanden heb horen tikken nadat het de muur al had moeten raken.'

'Wat bazel je nou?' vroeg Mabel. 'Er is daar niets.'

Charlotte keek haar met een diepe frons van haar gitzwarte wenkbrauwen aan. 'We krijgen straf door jouw gedoe.'

Allison keek opzij en zag de laatste klasgenoten nog net om de hoek verdwijnen. Schijnbaar had meester Moyle niet in de gaten dat er een paar leerlingen achtergebleven waren. Toen ging haar blik weer naar de schijnbaar massieve muur voor haar. 'Volgens mij is daar iets.'

'Ik dacht dat het jou allemaal niet kon boeien?' Charlotte had nu haar armen over elkaar gekruist en haar wenkbrauwen stonden nog altijd in standje boos.

'Dat gezwets over het bronzen tijdperk wel, ja,' gaf ze zonder blikken of blozen toe.

'Oh, dus je hebt wel opgelet?' giechelde Mabel.

Alsof ze een kat was die haar prooi besloop stapte Allison voetje voor voetje naar de donkere nis in de grot. 'Ik ben niet geïnteresseerd, maar ik ben ook niet doof.' Toen bukte ze en ging op haar knieën verder. Ze kroop onder een uitstekend stuk rots door, de duisternis in. Steeds minder licht wist haar ogen te bereiken, totdat het aardedonker om haar heen was. Er was voldoende licht om de grot geplaatst om daar goed te kunnen zien, dus ze begreep niet hoe het mogelijk was dat het hier zo duister was. Maar ondanks dat kroop ze langzaam verder.

'Waar ben je? We zien je niet eens meer!' hoorde ze Janna achter haar roepen. Vreemd genoeg klonk haar stem heel ver weg terwijl ze niet meer dan een meter of twee achter Allison moest zijn.

'Zie je, ik had de muur allang moeten bereiken! Het loopt veel verder door dan het lijkt!' riep ze terug. De nauwe ruimte deed haar stem nog erger galmen dan de akoestiek in de grot had gedaan.

Ze kroop verder naar voren en zag nog steeds helemaal niets. Ze schuifelde verder naar voren, maar was er niet op bedacht dat haar hand ineens geen steen meer raakte en volledig in het luchtledige greep. Ze verloor haar evenwicht en viel naar voren. Ze zette zich schrap, want ze verwachtte met haar gezicht tegen steen aan te vallen. Tot haar grote verbazing stopte het gevoel van vallen niet, maar werd eerder erger.

Toen dit besef haar doordrong zette ze het op een gillen. Ze schreeuwde het met alle macht in haar lijf uit. Ze probeerde houvast te vinden om haar val te stoppen, maar de wanden van wat ze dacht dat een tunnel was waren zo glad dat het een vruchteloze poging was. Alsof ze in een donkere achtbaan zat zoefde ze schuin naar beneden. Zo nu en dan dacht ze door een bocht te vliegen en werd ze kortstondig tegen één van de wanden gekwakt om vervolgens met nog meer vaart haar reis naar beneden te vervolgen.

Net op het moment dat ze geen lucht meer had om te gillen verdween de grond onder haar en veranderde de toonhoogte van haar galmend gegil. Verbaasd door de plotselinge verandering van omgeving stopte ze met schreeuwen en net toen ze begon te realiseren dat ze in een grote ruimte was beland, raakte ze de grond. Door haar vaart rolde ze enkele malen over de bodem alvorens ze met haar voorhoofd tegen een stuk steen stootte.
Hoewel ze niets kon zien tolde alles voor haar ogen. Heel even bleef ze op haar billen zitten totdat het draaierige gevoel wegebde. Ze wreef over haar pijnlijke voorhoofd en voelde al het begin van een lelijke buil.

'Heb ik dat?' mopperde ze. Heel voorzichtig stond ze op door te leunen op de rots waar ze net met haar hoofd tegenaan geklapt was. Toen ze weer duizelig werd, greep ze op de gok naar de rots, wist hem te pakken en gebruikte deze om een tweede bult te voorkomen. Pas toen ze er zeker van was dat ze zelfstandig op haar benen kon staan liet ze het los. Ze haalde diep adem, vormde met haar handen een koker rondom haar mond en schreeuwde zo hard als ze kon: 'Horen jullie mij? Ik ben hier beneden!'

Vervolgens hield ze haar geopende hand achter haar rechteroor en deed haar uiterste best om zelfs het kleinste geluidje op te merken. Lang nadat haar eigen roep was verdwenen stond ze nog zo zonder iets te hebben gehoord. Haar omgeving was aardedonker en muisstil.

'Wat moet ik nu?' riep ze moedeloos en drukte haar handen in haar zij. Onder haar rechterhand voelde ze ineens een ronde koker van metaal. De zaklamp! Iedereen had voor de veiligheid een zaklamp mee moeten nemen. Aangezien ze er zelf geen had, had ze deze van haar zusje Mira geleend.

'Raak hem niet kwijt!' had de vroegrijpe veertienjarige haar vanochtend meermaals op het hart gedrukt. Mira liet zich nooit door haar oudere zus op de kop zitten, ondanks het feit dat ze drie jaar en ongeveer dertig centimeter van elkaar scheelden.

'Slim, Allison. Als je dat ding meteen had gebruikt, dan was je niet in dat gat gedonderd,' verbeet ze zichzelf en klikte de zaklamp aan. Het licht sneed door de duisternis en liet haar zien waar ze zich nu bevond. Haar adem stokte.

Allison was nooit een ster geweest in het schatten van afmetingen, maar ze dacht dat de grot ongeveer tien bij tien meter groot moest zijn met een hoogte van een meter of vier. De muur was bezaaid met allerlei vreemde tekeningen en tekens die in het gesteente uitgehakt waren. Heel voorzichtig liep ze naar één van de wanden en bekeek de versieringen van dichtbij. Ze had grof handwerk verwacht, zeker gezien de oudheid van de kopermijn waar ze haar onverwachte reis was begonnen, maar de teksten en afbeeldingen waren allemaal met perfecte hoeken in de rotsen gesneden en bevatte veel kleine en perfect uitgevoerde details. Het leek wel alsof iemand met een behulp van een frees met uiterste precisie te werk was gegaan. Ze had weinig verstand van archeologie, maar was er redelijk zeker van dat dergelijk vakmanschap ver boven het vermogen van de bewoners van deze streek zo'n 4000 jaar geleden lag.

Heel voorzichtig beroerde ze een stukje van wat leek op tekst en bemerkte dat de hoeken zo perfect haaks waren, dat ze haar vinger er bijna aan open haalde.

'Dit is ongelofelijk,' stamelde ze.

Toen pas keerden haar gedachten weer even terug naar haar eigen situatie en zag ze haar kleding in het schijnsel van de zaklamp. Met een zucht keek ze naar haar schooluniform; een bordeauxrode sweater met in het geel het wapen van haar school boven haar linkerborst en een zwarte pantalon. De kleding zat onder de scheuren, vlekken en het grijze, vochtige zand dat een dunne laag op de bodem van de grot vormde. Haar jas, die ze er overheen droeg zag er niet veel beter uit. Ook bemerkte ze nu pas dat het behoorlijk koud in de grot was; haar adem vormde wolkjes condens zodra het haar mond verliet.

'Hallo?' probeerde ze. 'Hoort iemand mij?' Wederom luisterde ze aandachtig in de hoop een antwoord te horen, maar op haar eigen geluiden na bleef het stil.

'Ik heb mijzelf weer flink in de nesten gewerkt met mijn nieuwsgierigheid,' mopperde ze op zichzelf en gaf een schop tegen een steentje. Even was ze bang dat ook deze in een donker gat zou verdwijnen, maar tot haar opluchting kwam het een paar meter verderop tot stilstand. Niet dat ze zo stom zou zijn om haar eerdere fout te herhalen.

Ze gebruikte de zaklamp om het gat te vinden waardoor ze hier terecht gekomen was. Misschien als ze er rechtstreeks in zou roepen? Toen ze het gevonden had, zakte de moed haar weer in de schoenen; het was hooguit een meter boven de vloer, maar toen ze de lamp erin scheen kon ze de ingang niet zien. Ze kon nog net de laatste bocht onderscheiden. De randen glommen door het glibberige vocht dat het bekleedde, dus als de lengte gunstiger zou zijn dan was het nog een onmogelijke opgave om op eigen kracht terug naar boven te komen. Ze bracht haar mond zo dichtbij als ze kon en schreeuwde opnieuw. Ze hoorde het geluid door de tunnel stuiteren en opnieuw in de verte afsterven. Wederom kwam er geen antwoord op haar noodkreet.

Aangezien ze geen idee had wat ze nu kon doen, begon ze te ijsberen. Terwijl ze dit deed klapte ze zichzelf warm met haar armen. Ze had de zaklamp nog altijd beet en de lichtstraal schoot door haar bewegingen de grot door en toonde haar weinig meer dan de platte muren met de versieringen en teksten. Ze voelde haar hart in haar borstkas bonzen en haar ademhaling werd steeds sneller en onregelmatiger.

Met een ruk draaide ze om en rende op het gat af. 'Help! Ik ben hier beneden! Help me, alsjeblieft!' gilde ze zo hard dat haar stem ervan oversloeg. Toen liet ze zichzelf op de grond vallen en voelde druppels oogvocht over haar wangen lopen.

Het beklemmende gevoel van eenzaamheid dat haar overviel deed haar denken aan hetzelfde gevoel dat ze had ervaren toen haar vader, enkele maanden eerder, was komen te overlijden. Ze had altijd een diepe band met hem gehad; ze deelden veel interesses, hadden dezelfde humor en trokken regelmatig samen de groene heuvels rondom hun woonplaats Llangernyw in, op zoek naar bijzondere plantjes of dieren. Toen hij plotseling uit haar leven was gerukt, door dat stompzinnige ongeluk, voelde ze zichzelf totaal alleen en verlaten, ondanks het feit dat ze haar zusje en moeder nog had. Haar maatje, mede-ontdekkingsreiziger en belangrijkste rolmodel was er niet meer. Ze had gedacht zich nooit meer zo eenzaam te voelen zoals als op dat moment, maar het gevoel dat ze nu had kwam akelig dicht in de buurt. Wat als ze haar niet konden redden? Wat als ze haar niet op tijd konden redden? Zou ze hier uiteindelijk dood gaan, bijvoorbeeld door onderkoeling?

Zo bleef ze een paar minuten zitten, ze dacht althans dat het niet meer dan een paar minuten waren geweest, en herpakte zich toen. Nooit opgeven, zo had haar vader haar geleerd. Het zo makkelijk opgeven was een smet op zijn herinnering en ze wist zeker dat als hij hier nu bij haar was, hij haar zou aanmoedigen voor haar leven te vechten. Hij zou het zelf ook niet zo makkelijk opgeven. Sterker nog; hij had nog uren langer geleefd dan de artsen voor mogelijk hadden gehouden. Pas toen zijn gezin in het ziekenhuis aankwam en de kamer waar hij lag hadden weten te bereiken, had hij zijn laatste adem uitgeblazen. Op zijn lippen lagen de namen van de drie belangrijkste vrouwen in zijn leven; Emily (zijn vrouw), Mira en Allison. Haar naam had hij als laatste genoemd, kreeg toen een zielsgelukkige glimlach op zijn gezicht en meteen hierna was de hartmonitor naast zijn bed gaan piepen. Het gepiep hield pas op toen de zuster de stekker eruit trok, nadat de dokters tegen beter weten in hadden geprobeerd zijn hart alsnog weer aan de praat te krijgen.

Met haar mouw veegde Allison haar tranen uit haar ogen en met een zelfverzekerde houding begon ze met de zaklamp de wanden van de grot te beschijnen.

'Misschien is er nog een andere uitgang,' zei ze tegen niemand in het bijzonder. Met bijna militaire precisie ging ze elk stukje van de muur af, totdat ze weer aankwam bij het gat waardoor ze naar binnen getuimeld was. Ze scheen de zaklamp vervolgens omhoog, maar deze was niet sterk genoeg om het plafond voldoende te beschijnen om details te kunnen onderscheiden.

'Ach, als daar al een ander gat zit, kan ik er toch niet bij.'

Toch wilde ze het zeker weten. Middenin de grot was een vreemdsoortig stalagmiet, of in ieder geval een staande rotsformatie. Het deed haar denken aan een soort podium van steen met in het midden een dikke obelisk. Het podium bestond uit vier steeds kleiner wordende vierkante lagen, waardoor het een soort trap naar de stenen naald in het midden leek te zijn. Wellicht kon het hoogteverschil met de vloer ervoor zorgen dat ze toch wat meer details op het plafond kon onderscheiden. Behoedzaam liep ze stapje voor stapje de trap op. De stenen blonken een beetje in het lamplicht, dus mogelijk waren deze glad. Tot haar eigen verbazing vond elke voet een stevige ondergrond.

Ze bukte en legde haar hand voorzichtig op de stenen treden. Kurkdroog. Maar waar kwam die glinstering dan vandaan? Wat het nog vreemder maakte, was het feit dat de bodem rondom de formatie vrij vochtig was. Ook viel haar nu pas het perfect uitgevoerde vakmanschap op; uitmuntende haakse hoeken die onmogelijk met primitieve werktuigen gemaakt konden zijn. Ook de obelisk, die breder was dan de smalle naaldvormige obelisken uit haar geschiedenisboeken, bestond uit hoeken van 90 graden, met een volmaakt ronde kop.

Eenmaal op het platform scheen ze de lamp omhoog. Ook het plafond had de nodige versieringen, met de meest prominente pal boven de obelisk. Het leek wel op een zon, of was het wellicht een explosie? Ze kon het nu iets beter zien, maar niet goed genoeg. Ze tuurde nog even langs de lichtbundel van de zaklamp omhoog en gaf het toen op. Wat het ook was, het was in ieder geval geen uitgang.

Toen richtte ze haar aandacht op de obelisk. Daar waar de muren behangen waren met tekens en tekeningen - waar ze nog steeds niets van begreep - was de obelisk ronduit saai. Het steen waarvan het gemaakt was, was perfect glad en had dezelfde glinstering als het podium; het materiaal leek nat, maar was kurkdroog. Er stond geen enkele versiering op; nog niet het kleinste krasje. Onder begeleiding van haar zaklamp liep ze er omheen en kon niets ontdekken buiten een enkele vierkante uitstulping.

'Het lijkt wel een knop,' zei ze en duwde er voorzichtig tegenaan om te kijken of er beweging in te krijgen was.

Tegen haar verwachting in schoof het vierkant met het geluid van steen dat over steen schuift de obelisk in. Zonder waarschuwing begon de grot ineens veel lichter te worden en toen ze omhoog keek zag ze dat de ronde top zich los had gemaakt van de stam. Het zweefde recht omhoog en straalde een helder geel licht uit dat al snel alle hoeken van de grot had bereikt. Toen verscheen er een felle lichtflits.

Allison bedekte haar ogen en dook ineen alsof ze het licht had willen ontwijken. Ze voelde een warme gloed op haar huid en gluurde voorzichtig tussen haar vingers door om te zien of het licht verdwenen was. Toen dit het geval bleek te zijn durfde ze haar hand naar beneden te doen en haar ogen volledig te openen. Langzaam keerde haar zicht terug en tot haar grote verbazing was de grot verdwenen.

De ijzige stilte had plaats gemaakt voor vrolijk getjirp van vogels en voor haar zag ze een glooiende zandvlakte. Het zand had een licht oranje tint en door een licht briesje dat vlak boven de grond waaide voelde ze de korrels tegen haar pantalon tikken. Een stuk boven de horizon prijkte een geel-rode zon met daarnaast een veel kleinere wit-blauwe. Van de grote naar de kleine zon liep een boog in de kleuren van de grote zon. Het was alsof de kleine zon het vuur van zijn grotere broer naar zich toe trok en opbrandde in zijn eigen heldere gloed.

Boven haar zag ze de oorsprong van het getjirp; een school kwalachtige wezens lieten zich op haar onbekende wijze meevoeren op de luchtstromen. Hoe ze het geluid konden produceren was haar niet duidelijk, maar Allison wist zeker dat het van hen af kwam.

Met open mond bekeek ze haar omgeving. Ze was niet langer in de grot en alles wat ze nu zag bestond niet op Aarde. Haar handen ontspanden zich en met een zachte plof viel de zaklamp op het zand. Haar mond stond wagenwijd open en haar ogen waren tweemaal zo groot als normaal. Alles wat ze zag en voelde vertelde haar dat dit alles echt was, maar dat was onmogelijk; een kort moment geleden was ze immers nog middenin een koude, vochtige grot in het noordoosten van Wales. Ze zakte door haar knieën en liet haar vingers door het zand glijden. Het voelde als zand, hoewel de kleur anders was dan ze gewend was.

'Waar ben ik?' stamelde ze terwijl nieuwe details tot haar doordrongen. Ze hoorde een diepe brom in de verte die klonk alsof iemand een trombone uitvoerig met een hamer had bewerkt en nu probeerde er een enkele lange noot uit te krijgen. Het geluid werd beantwoord door een vergelijkbaar geluid, dat een octaaf hoger was. Pas toen zag ze verderop in het zand een wezen dat zeker zo groot was als een Afrikaanse olifant en ongeveer twee keer zo lang. Het had zes poten en liep met gestage tred over het zand, terwijl het twee slurfachtige aanhangels aan de zijkant van zijn lijf door het zand schoof. Toen ze goed keek, zag ze een stuk achter het wezen nog eens drie dezelfde dieren; één ongeveer even groot en twee kleinere. Ze wist niet waarom, maar ze kreeg de indruk dat het een ouderpaar met twee jongen was.

Het dier dat vooraan liep maakte opnieuw geluid, deze keer hoger en korter. Heel moeizaam begon het te draaien en de andere drie volgden zijn (of haar) voorbeeld. De bewegingen van het dier waren nu echter niet meer zo rustig als daarvoor, maar leken eerder op een vorm van haast of paniek. De passen waren sneller en korter en het leek echt zijn best te doen om zo snel mogelijk van koers te veranderen.

Allison's ogen zochten de reden voor de plotselinge paniek op.

Was het een roofdier? Als het een roofdier was dat zulke grote dieren bang kon maken, hoeveel gevaar zou zij dan lopen? Ver voor het viertal wezens zag ze een stofwolk aan de horizon opdoemen die met de minuut groter en breder werd. Het trombonegeschal van de wezens weerklonk weer over de zandvlakte en wederom deden ze hun uiterste best om hun koers te verleggen. Deze keer manoeuvreerden ze hun logge lijven in haar richting, terwijl ze eerst hun best hadden gedaan om rechtsomkeert te maken.

Haar blik ging nu de richting van hun eerste koerswijziging op en eenzelfde stofwolk doemde aan de andere horizon op. Was het wellicht een zandstorm? Twee zandstormen? Of misschien een ander vreemd dier? Met een gil tilde ze haar voet op toen ze iets over haar schoen voelde lopen. Ze keek omlaag en zag een klein diertje met zes lange poten en een behaard bovenlijf op het zand vallen. Het schudde de kop, dat uitgerust was met een lange, spitse slurf, leek haar heel even kort aan te kijken en schoot toen met schuddende bewegingen het zand in. Het zand bewoog nog even kort door de bewegingen van het dier en toen was het weg.
Allison keek weer op en zag dat de twee stofwolken nog groter geworden waren. Binnenin de wolken zag ze de schittering van glas of metaal dat het zonlicht van de dubbelster reflecteerde.

Nauwelijks in staat om nog adem te halen tuurde ze naar de dichtstbijzijnde wolk in de hoop meer details te kunnen onderscheiden. Langzaam werd de schittering duidelijker. Toen dacht ze de kleur oranje te kunnen onderscheiden, enkele tinten donkerder dan het onderliggende zand.

Weer weerklonk het geluid van een kapot blaasinstrument en nu was het wel heel erg dichtbij. Verschrikt keek ze op en zag vlak voor haar de gestalten van de vier vluchtende dieren opduiken. Gezien hun grootte verbaasde het haar dat ze hun stappen niet door het zand heen voelde trillen, maar die emotie werd vrijwel meteen weggedrukt door haar eigen overlevingsinstincten. Ze sprong opzij en liet zich over het zand rollen om te voorkomen dat de grote poten haar zouden pletten. Ze hield zich zo stil mogelijk en de dieren passeerden haar op slechts enkele meters afstand. Ze keek op toen de twee kleintjes voorbij stapten en zag dat ze uitgerust waren met een viertal helderblauwe ogen, ieder op één van de hoeken van de vierkante schedel van het dier. Ze waren zelfs dichtbij genoeg om een witte iris middenin het blauw te kunnen onderscheiden.

Toen de dieren haar voorbij gerend waren, kwam ze heel voorzichtig overeind. Ze keek hen na terwijl ze achter de hoge zandduin achter haar verdwenen. Draaien duurde even, maar als ze eenmaal een voorwaartse beweging hadden ingezet waren ze een stuk sneller dan ze had verwacht. Dat herinnerde haar weer aan hetgeen hen op de vlucht had doen slaan.

Ze keek weer voor haar en zag nu duidelijk twee groepen voertuigen op elkaar af stevenen. De meeste waren uitgerust met vreemdsoortige pieken die op de voorkant bevestigd waren. Bovenop sommige voertuigen kon ze wezens zien bewegen, maar ze waren te ver om goed te kunnen zien. Toen lichtte de pieken van de ene groep voertuigen op, met kort hierna de pieken van de anderen. Geheel geruisloos schoten energiestralen van de voertuigen af en sneden in een boog door de lucht, recht op de tegenoverliggende groep voertuigen af. Daar waar de stralen de grond raakten, spatte het zand met een oorverdovende knal uit elkaar. De stralen die een voertuig wisten te raken deden deze uit elkaar knallen als een overrijpe tomaat.

Met haar hart in haar keel liet Allison zich opnieuw op de grond vallen en bedekte haar oren in een poging de harde geluiden iets te dempen. Ondanks haar geïmproviseerde gehoorbescherming klonken de explosies luid en ze dacht zelfs ergens onder dit geluid de ijzingwekkende schreeuwen van de wezens die de voertuigen bestuurden te kunnen horen. Haar ademhaling ging tekeer en oerinstincten die de mens al miljoenen jaren bezat namen het over van rationele gedachten. Ze kroop over het zand, weg van de veldslag en stopte alleen om de allerergste explosies met de vlakke hand te dempen.

Pas toen ze hoog in de lucht een schelle fluittoon hoorde, stopte ze en keek ze omhoog. Even dacht ze dat de sterren zelf nu uit de lucht vielen, met een lange staart van licht achter zich aan. Met haar hand probeerde ze haar ogen te beschermen terwijl ze door haar vingers heen het schouwspel wilde blijven volgen.

De felle, flikkerende vallende lichten - het waren er tientallen - veroorzaakten ook een reactie onder de twee strijdende partijen; het wederzijdse spervuur stopte even plotseling als dat het begonnen was en de voertuigen probeerden uit alle macht om te draaien en te vluchten. De totale chaos die onder de bestuurders was uitgebroken zorgde er echter voor dat een deel van de voertuigen tegen anderen aan botsten en zichzelf in het zand boorden. Het ene na het andere ongeluk vond plaats en ook zag Allison wezens uit de wagens springen en wegrennen. Nu de explosies gestopt waren wist ze zeker dat ze eerder de angstkreten van de wezens op de voertuigen had gehoord; ze hoorde ze nu luid en duidelijk boven alle andere herrie uittorenen. Ze voelde de haren in haar nek recht overeind staan en als ze moest kiezen, hoorde ze liever de explosies die zeer deden aan haar trommelvliezen dan dit akelige gekrijs en gejammer.

De vallende sterren kwamen steeds dichter bij de grond en de paniek onder de twee strijdende partijen nam hiermee evenredig toe. In de verte, vanaf de andere kant, zag ze vergelijkbare sterren hoewel die zich nog in het stijgende gedeelte bevonden van de parabolische baan die ze aflegden. Sommige wezens wezen ernaar met wat waarschijnlijk hun armen en handen waren. Sommige waren nu dichtbij genoeg om iets meer details te kunnen onderscheiden. Ze hadden vier benen, twee lange tentakelachtige armen en een rond hoofd dat in verhouding te groot was voor hun lichaam. Ondanks hun buitenaards uiterlijk kwamen de wezens heel menselijk op haar over; Allison kon dit gevoel niet verklaren.

Terwijl ze roerloos in het zand lag en naar het drama dat zich vlak voor haar neus afspeelde keek, raakte de eerste sterren de grond. Heel even leek het muisstil te zijn en toen volgde eerst een lichtflits, vele malen feller nog dan de flits van de bol van de obelisk. Allison kreeg het gevoel dat haar oogbollen in haar oogkassen begonnen te koken en gilde het uit terwijl ze in haar ogen wreef. Toen verdween het licht en was het weer een kortstondig moment ijzig stil. Toen stoof het zand in een gigantische explosie alle kanten op en sloeg de voertuigen opzij alsof ze gevallen herfstbladeren waren. Het zand sloeg in haar gezicht en met een gil bedekte ze met haar onderarm haar gezicht. Ze voelde hoe ook zij opzij geblazen werd en hoe ze over het zand rolde. Onderwijl gilde ze zo hard als ze kon, maar het geluid van de explosie was zo oorverdovend dat niets het kon overstemmen. Ze voelde hoe een golf van zand over haar heen viel en haar bedolf.

In blinde paniek begon ze haar handen door het zand te halen en probeerde zich een weg naar buiten te graven, maar wat ze ook deed, haar handen voelden niets anders dan zand. Haar longen begonnen te branden doordat de klap het grootste deel van de lucht uit haar lijf had geslagen. In haar mond voelde ze het zand zitten, dat zich met haar speeksel vermengde tot een modderige pap.

Ze zette door, maar haar bewegingen werden steeds minder krachtig en minder snel. Uiteindelijk merkte ze dat haar gedachten minder samenhangend begonnen te worden. Een vreemde vorm van rust nam zich van haar meester en ze had het gevoel dat ze dieper in het zand gleed. Was ze aan het sterven? Dat moest haast wel. Zou ze haar vader nu weer zien? Hoewel ze niet dood wilde, gaf die gedachte haar rust. Ze had hem ontzettend gemist. Alles om haar heen was nu donker en stil.
Voor haar verscheen een wezen. Het had vier poten en twee tentakels die schijnbaar als armen dienden. Aan het uiteinde van de armen bevonden zich een zestal kleinere tentakels wat wel vingers moesten zijn. Zijn hoofd was groot en rond en deed haar een beetje aan de kop van een octopus denken. Aan de voorkant, links en rechts van een slurfachtige neus stonden twee ogen, lichtblauw met een witte iris. Ze wist meteen dat het wezen tot dezelfde soort behoorde als de soldaten die ze had zien vechten, vluchten en sterven. Dit wezen droeg echter een lang purperen gewaad en maakte een plechtige indruk op haar. Het staarde haar enkel aan en deed of zei verder niets.

Allison wilde praten, maar het lukte haar niet. Ze wilde zeggen dat ze het vreselijk vond wat ze gezien had, maar er niets aan had kunnen doen. Dat ze, hoewel ze geen idee had hoe ze er gekomen was, de wereld van het wezen prachtig en miraculeus had gevonden. Ze begreep ook niet waarom ze getuige was geworden van al deze ellende. Geen enkele klank verliet haar mond en omdat alles behalve het wezen om haar heen inktzwart was, had ze ook geen idee of ze wel lichamelijk in staat was om te praten.

Had ze nog wel een lichaam? Ze kon het niet meer voelen. Ze voelde enkel nog haar emoties, die momenteel werden beheerst door een allesverslindend gevoel van verdriet en verlies.
Het wezen stak zijn arm uit en vanuit de duisternis verscheen een kleinere versie van zijn eigen hand. Het wikkelde de kleine tentakels om de grotere heen en een ander wezen verscheen binnen haar blikveld. Het keek even verdrietig, maar was gekleed vrolijke kleuren. Op de kleding waren simpele vormen te zien. Instinctief wist Allison dat dit nog maar een kind was; een meisje. In haar andere hand had het wezentje een knuffel in de vorm van het zespotige landdier dat Allison bijna in paniek had vertrapt.

Achter hen verscheen nu een planeet die totaal aan stukken gescheurd was. Grote brokstukken zweefden door de ruimte en de atmosfeer was geheel verdwenen. In de achtergrond zag ze de twee sterren die ze in de hemel van de planeet had gezien; een geel-rode ster wiens gassen langzaam opgeslokt werden door een kleine witte dwerg er vlak naast.

Toen leek het kleinste wezen iets te willen zeggen.

'Ze wordt wakker,' hoorde Allison een stem zeggen.

De duisternis trok langzaam weg. Ze kon nu twee dunne balken van licht onderscheiden, ergens boven haar. De twee wezens - een vader en zijn dochter, daar was ze zeker van - waren nergens meer te bekennen. Ze knipperde met haar ogen en haar blik begon zich langzaam scherp te stellen. Ze herkende de onmiskenbare vorm van twee TL-balken in het plafond boven haar.

'Waar... waar ben ik?'

Een vriendelijk vrouwengezicht verscheen boven haar.

'Llandudno General Hospital, meisje. Blijf maar rustig liggen, dan haal ik de dokter even.'

'Hoe voelt u zich, mejuffrouw Elsbury?' hoorde ze.

Ze keek opzij, waar het geluid vandaan was gekomen en zag Charlotte in een hoekje op een stoel zitten. Naast haar stonden Janna en Mabel. Charlotte wilde overeind veren en Janna en Mabel zette allebei al een stap in de richting van het ziekenhuisbed waar Allison in lag, maar werden tegengehouden door een arm. Allison volgde de arm naar zijn eigenaar en zag het gezicht van meneer Moyle, dat diepliggende rimpels op zijn voorhoofd had. Allison had nog nooit emoties op het gezicht van de docent kunnen onderscheiden en was dan ook oprecht verbaasd om nu bezorgdheid te herkennen.

Toen zijn ogen die van Allison vonden, schoot zijn gezicht meteen terug in zijn normale, emotieloze stand. 'Dames, laat Allison even bij haar positieven komen. Ze heeft heel wat meegemaakt.'

'Dat kun je wel zeggen,' pufte Allison en wist niet waar ze moest beginnen. 'De grot...'

'Ingestort, net toen ze je eruit getrokken hadden,' verklaarde meneer Moyle. 'Als ze een paar seconden later waren geweest, dan was je er nu niet meer.'

'Maar ik herinner mij daar niets van.' Allison begreep het niet.

'Er was veel te weinig zuurstof daar beneden. Je bent al snel buiten bewustzijn geraakt. Het is wonder dat je nog leeft. Gelukkig konden de reddingswerkers heel snel bij je komen. De tunnel waar je in gevallen was, was niet diep.'

'Maar binnenin de grot... Er was een obelisk. En allemaal tekens op de muren,' begon Allison uit te leggen.

'Werkelijk?' antwoordde meneer Moyle met een opgetrokken wenkbrauw. 'Dat zouden de wetenschappers die onderzoek doen in de mijnen erg interessant vinden. Maar van wat ik begrepen heb is de hele grot ingestort en het grootste gedeelte van de tunnel die erheen leidde iets daarna. Wat er daar beneden ook was; het ligt nu onder duizenden tonnen massief gesteente. Ik denk niet dat ze daar nu ooit nog bij kunnen.'

'Ze hebben hun eigen wereld vernietigd. Dat is wat ik gezien heb. Ik heb het zien gebeuren. Maar was ik daar echt of was het maar een illusie?'

'Sorry, wat zei je?' vroeg haar docent.

Allison schudde haar hoofd. Ze was inmiddels helder genoeg om te weten dat als ze vertelde wat ze had meegemaakt - of in ieder geval gezien, hoe echt het ook voor haar was, voldoende was om op zijn minst aan een batterij psychologische testen onderworpen te worden.

'Niets, laat maar.'

'Je hebt ons flink laten schrikken!' riep Janna uit. 'Wil je dat nooit meer doen?'

'Als jullie de kamer even willen verlaten, dan kan ik de patiënt even onderzoeken,' hoorde ze een onbekende stem zeggen. Ze keek op en zag een dokter in de deuropening staan. Hij glimlachte even vriendelijk als de verpleegster, die schuin achter hem stond.

'Meisjes...' zei meneer Moyle enkel en begon de tegensputterende tieners met zachte hand naar buiten te werken.

'We komen zo wel terug!' hoorde ze Mabel nog net voordat ze de kamer uit geduwd werd roepen.

'Loyale vriendinnen heb je,' grinnikte de arts. 'Ze zitten al anderhalf uur naast je bed en wilden van geen wijken weten.'

'Mijn moeder?' vroeg Allison.

'Onderweg, naar ik begrepen heb. Ze kan hier elk moment zijn. Ik heb de hoofdzuster gevraagd haar meteen even te bellen om haar te laten weten dat je wakker bent. Ik wil nu graag even een paar onderzoeken uitvoeren. Je hebt heel even te weinig zuurstof gehad en ik wil zeker weten dat je geen permanente schade hebt opgelopen.'

Ze knikte en haar gedachten dwaalden af naar haar belevenissen op de andere planeet. Zuurstofgebrek. Misschien had ze zich het allemaal maar verbeeld. Zuurstofgebrek kan leiden tot hallucinaties. Het gevoel dat ze bedolven was onder het zand, dat was mogelijk doordat ze uit de grot werd getrokken terwijl ze al buiten bewustzijn aan het raken was door het tekort aan lucht. En alles daarvoor? Misschien had ze een tijd lang gehallucineerd door de ijle lucht daar beneden.

Voor haar gevoel was ze vrij diep onder de grond terecht gekomen. Ja, dat moet het wel geweest zijn. Ze kon het niet echt hebben meegemaakt. Immers, ze was midden in de schokgolf van een massavernietigingswapen terecht gekomen. Als dat echt was gebeurd, dan moest ze er op zijn minst veel erger aan toe zijn en veel waarschijnlijker morsdood. Ze besloot dat ze het zich verbeeld moest hebben.

'We hebben je schooluniform kapot moeten knippen, maar je jas hebben we kunnen redden,' zei de dokter terwijl hij een stoel pakte om naast haar te komen zitten. Hij pakte de jas op en gaf deze aan de verpleegster.

'Wil je deze even ophangen, zuster?'

'Dat had ik al veel eerder moeten doen,' antwoordde ze met een lichte blos op haar wangen. 'Mijn excuses, dokter.'

'Geeft niets,' glimlachte hij terug. Toen keek hij naar beneden, naast zijn stoel. 'Ach jee, er is een beetje zand uit gevallen.'

'Oh?' zei de verpleegster verbaasd. 'Ik ruim het wel even op zodra u met uw onderzoeken klaar bent.'

Allison keek naar het kleine hoopje zand op de grond en tot haar grote verbazing was het licht-oranje van kleur.

***

Al zo lang als ik mij kan herinneren is science fiction één van mijn favoriete genres, zowel binnen literatuur als film, tv en games. Als je de ontwikkelingen een beetje volgt, zoals ik, dan kom je er al snel achter dat de kosmos vreemder en miraculeuzer is dan zelfs de meest getalenteerde science fiction auteur zich kan voorstellen; superzware zwarte gaten, sterrenstelsels die wat wij van natuurkunde weten tarten, honderden ontdekte exoplaneten en nog vele miljarden waar wij het bestaan nog niet eens van weten, vloeibaar water (en dus mogelijk leven) op plekken waar wij het nooit hadden verwacht, zelfs binnen ons eigen zonnestelsel. Technologie begint schrijvers uit de tweede helft van de vorige eeuw nu al in te halen.

Omdat de werkelijkheid de fantasie ver te boven is gegaan in de afgelopen decennia is science fiction een genre waar een auteur alle kanten mee op kan. Het is een breed genre dat veel mogelijkheden om een verhaal te vertellen bevat; een verhaal over grootschalige ruimtegevechten tussen intergalactische rijken, over superhelden hier op Aarde, over het bezoek van buitenaardse wezens in een ver verleden... Wij science fiction auteurs kunnen onze personages in de meest fantastische situaties en werelden plaatsen in zowel het heden als het verleden of de toekomst.

Hierbij kunnen we elementen uit alle andere genres zonder enige moeite combineren met dat van onszelf. Schrijf een romantische liefdesgeschiedenis tussen twee personen en je hebt een romantisch verhaal. Plaats de twee op een planeet ver van de Aarde, gooi er wat avontuur bij en je zit middenin het genre science fiction. Natuurlijk is dit voorbeeld wat kort door de bocht, maar feit blijft dan veel (goede) science fiction elementen uit andere genres bevat zoals avontuur, romantiek en mysterie. Je kunt bijvoorbeeld ook maatschappelijke kwesties uit onze eigen tijd in een andere context plaatsen en hier zo de lezer op een hele andere manier naar laten kijken, soms zelfs op zo'n manier dat ze het in de eerste instantie niet eens in de gaten hebben.

Juist hierom vind ik het een leuk, veelzijdig en uitdagend genre om in te schrijven waarbij ik altijd mijn best doe om een zo breed mogelijk publiek aan te spreken. En zoals je ziet aan dit korte verhaal, hoeft science fiction lang niet altijd over ruimteschepen in een verre toekomst te gaan, bol te staan van allerlei ingewikkelde wetenschappelijke principes of om geavanceerde technologie te draaien.

John Gerritse


Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro