13_Part_3

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Hij weet niet wat hij verwacht had, maar in elk geval niet hetgeen wat er gebeurde. Op een bepaalde manier had hij zich voorgesteld dat het verschrikkelijk lastig zou zijn om iemands hoofd binnen te dringen, maar het is heel gemakkelijk, bijna simpeler dan praten. Als een speer dringt hij recht haar gedachten in.
Haar gedachten en herinneringen golven als een zee om hem heen. Overal ziet hij haar, met die hypnotiserend dansende krullen, zo rood als een ondergaande zon. Hij ziet haar als klein kind, als peuter, zoals ze nu is. Hij voelt haar emoties, de emoties die ongetwijfeld achter dat koude masker door haar heen gaan. Woede, angst, frustratie en andere donkere emoties, maar vooral een allesbeheersend verdriet, rouw. Over al de herinneringen die hij voorbij ziet flitsen, hangt een donkere sluier van pijn. Hij neemt een kijkje in een van de herinneringen die langs hem af gaan.
"Carran, niet doen!" De jonge Saffiera gilt het uit van plezier als een jongen die verschrikkelijk veel op hemzelf lijkt, haar kietelt in haar zij. "Carran!" Ze doet moeite om zichzelf vrij te worstelen, maar het mislukt grandioos, waardoor de jongen haar rustig door blijft prikken in haar zij, wat hem een schril gelach oplevert. Net als Elias heeft hij donker haar dat vlak voor zijn bruine ogen hangt, een lange, pezige bouw en flink wat spieren in zijn bovenarmen. Ook zijn gezicht lijkt redelijk overeen te komen met dat van hem, maar hij heeft hem nog nooit eerder gezien. "Pech gehad, Saffiera!" roept hij vrolijk. "Dit is je straf dat je me negeerde vanochtend. Beloof me dat je dat nooit meer zal doen, begrepen?" Hij laat haar even los zodat ze op adem kan komen. "Begrepen?" "Ja! Ja! Ja! Ik heb het begrepen!" gilt ze uit, waarna hij haar loslaat, en ze hijgend haar volle bos haar uit haar ogen wrijft. "Tot vanavond, Carran," zegt ze dan.
Plots wordt hij uit haar herinnering – en hoofd – gesmeten, en merkt hij dat hij uit de meditatietrance valt, en ineenzakt op de grond. Het laatste wat hij van Saffiera ziet, zijn haar grote ogen, vol tranen, die hem geschokt aankijken, voordat ze wegrent uit de tempel, de stortregen in, in richting van de waterval. Voordat ze volledig uit het zicht is, vangt hij nog één beeld uit haar gedachten op.
Het is een beeld van haarzelf, springend van de grote rots bij de waterval, de diepte van het ravijn in.

Het duurt even voordat hij beseft wat ze van plan is. Ze is van plan het leven achter haar te laten en de Goden op te zoeken in de Hoge Hemelen, daar waar alle zielen heen gaan na het stoffelijk leven in de Wildernes. Dat kan hij niet laten gebeuren, ze is nog veel te jong om te sterven, al helemaal om het zelf te beslissen.
Zo snel als hij kan werkt hij zichzelf overeind en gaat hij haar achterna, de stromende regen in. Het waait hard, de regen is koud en de grond is glibberig, maar hij houdt vol om te rennen, al schreeuwt zijn heup om aandacht bij elke stap.
Hij kan het niet laten gebeuren, hij moet haar redden, ze mág niet springen, het kan gewoon niet. Hij... heeft haar nodig. Hoe streng, gemeen en genadeloos ze ook mag zijn, ze is de enige die hem kan helpen terug te keren naar zijn wereld, naar Angora, naar Sforai. Zonder haar zal het hem nooit lukken zich te bewijzen voor de goden. Zonder haar zal hij de tocht naar de top der koningen nooit kunnen maken.
Die gedachten scanderen door zijn hoofd bij elke pas die hij zet, waarbij het voelt alsof er honderden naalden in zijn gezicht worden geprikt door de bijtende kou. Zijn blote voeten zijn gevoelloos, maar toch weet hij zich vooruit te banen door de stromende regen in een tempo dat nog acceptabel is. Wanneer hij over het modderige pad vlak bij de tempel strompelt, houdt hij zijn linkerarm voor zijn voorhoofd in een poging het gordijn van water uit zijn ogen te houden. Het is tevergeefs, via zijn donkere haren, die onaangenaam tegen zijn huid plakken, lopen druppeltjes water direct in zijn ogen. In elk geval wordt zijn blikveld een klein beetje verbreed, waar hij nog lichtelijk tevreden mee is. Hij ziet Saffiera echter nergens voor hem, ze moet vast veel sneller gerend zijn dan hij. Met heel zijn hart hoopt hij dat hij niet te laat is als hij zich de witmarmeren tempel door haast. De afgebroken pilaren en brokstukken van de era's oude tempel houden een groot deel van de wind tegen, waardoor hij minder moeite heeft met rechtop lopen. Toch glijdt hij bijna drie keer uit op het gladde marmer waar hij nog minder grip op heeft dan normaal, door het overtallige water dat in grote plassen in de ruïne ligt.
Zodra hij bij de waterval komt en hij de rots in zicht heeft, voelt het alsof er een baksteen op zijn hart valt. Er staat niemand op. Zo snel als hij kan gaat hij dichterbij, waarna de rest van de rotsen langzamerhand zichtbaar worden aan het oppervlak van de luid bulderende rivier. Door de regenval barst de rivier bijna over haar dijken aan de zijkant, en de rotsen die anders zo ver boven het wateroppervlak uitsteken, zijn nu op sommige momenten maar amper zichtbaar.
Zodra de hele rivierbedding in zicht is, zakt hij haast in elkaar van opluchting. Springend van rots naar rots richting de laatste steen voor het ravijn ziet hij haar, haar haren woest om haar heen dansend in de wind. Ze dansen niet als dat zachte, sierlijke gedraai op een bal, maar als een woeste krijgsdans vlak voor de strijd. Vlak voor háár strijd.
"Laat het niet haar laatste zijn," mompelt hij.
"Saffiera!" roept hij luid, maar zijn stem gaat verloren in het lawaai van de gierende wind, de stortende regen, de bulderende rivier. Ze hoort hem dan ook niet, of doet in elk geval alsof ze hem niet hoort, ziet, of op een andere manier opmerkt.
Inmiddels is ze bij de laatste rots aanbeland, waar ze in haar doorweekte groene jurk die plakt aan haar natte huid, even stil blijft staan, met moeite balancerend op het randje van de afgrond. Elias gooit zichzelf op de eerste rots in de rivier. De wind beukt tegen hem aan, probeert hem van de rand te duwen, het kolkende water in, dat als een ijskoude, zwarte slang naar hem grijpt, trachtend hem mee de diepte van het ravijn in te sleuren. Met enige moeite houdt hij zichzelf overeind, en stapt en springt hij door naar de volgende rotsen.
Hij negeert de stekende pijn in zijn heup, voelt niets van zijn voeten die op de rotsen bloeden, merkt niet dat zijn ademhaling zo snel is dat het zeer doen. Het enige waar hij aan kan denken is dat hij haar moet redden. Saffiera. Nog steeds staat ze wankelend op de rand, haar schouders ineengezakt, haar hoofd gebogen, armen losjes hangend naast haar lichaam. Ze kan niet springen, ze mág het niet. Niet nu. Niet nu hij een kans heeft gevonden om terug te gaan naar Arya.
Nog altijd heeft ze niet door dat hij haar nadert, wat hem laat weten dat er echt iets mis is, dat er echt iets ergs gebeurd is. Is het zijn schuld? Heeft hij haar zover gedreven dat ze zichzelf van het leven wil beroven?
Net op het moment dat ze zich klaarmaakt om zich naar voren te laten vallen, slaat hij zijn arm om haar middel heen en trekt hij haar hardhandig terug van de verste rand, dichter naar het midden van de rots. In eerste instantie stribbelt ze niet tegen, maar hij weet dat het nog gaat komen. En inderdaad, zodra ze beseft dat hij haar heeft tegengehouden, probeert ze met alle macht los te komen uit zijn greep. Hij laat niet los, niet nu hij haar terug kan brengen naar de veiligheid. Als bankschroeven sluit hij zijn handen om haar polsen, en even is hij erg blij dat ze hem de afgelopen weken zo goed heeft laten oefenen met het springen van steen naar steen, het balanceren, het verbeteren van zijn kracht. Langzaam trekt hij haar mee, terwijl hij zelf achteruit teruggaat over de stenen naar de kant. Hij besluit om naar de andere kant van de rivier te gaan, in plaats van de kant waar de tempel staan, gezien het feit dat de rotsen naar dat stuk land veel groter zijn en dichter op elkaar liggen, zodat hij bijna niet hoeft te springen.
Saffiera volgt hem nu als een mak lammetje, zich maar amper bewust van het gevaar wanneer ze beiden in het water vallen.
Dan eindelijk komen ze aan op de rivieroever, waar Elias nog enkele boomlengtes doorloopt voordat hij zich laat vallen op het kletsnatte gras dat er groeit, Saffiera nog altijd stevig vasthoudend. Ze ziet er fragiel uit, nu ze zo koud en nat en droevig is.
"Laat me los," zegt ze. Hij hoort het niet, maar hij ziet haar mond bewegen.
"Ren je dan weg, of blijf je hier?" Wetend dat ze hem gehoord heeft, wacht hij geduldig op haar antwoord, maar ze zegt niets. Hij weet genoeg, en weigert haar los te laten. Daarentegen houdt hij haar nog steviger vast en trekt hij haar tegen zich aan, schrikkend van haar koele lichaamstemperatuur. "Als je terug rent om jezelf van kant te maken, blijf ik je tegenhouden. We gaan nu naar binnen om warm en droog te worden, dus als je hier in de buurt een hut weet te vinden zou dat erg prettig zijn."
Ze zakt nog verder ineen, voor zover dat mogelijk was, maar knikt toch, verslagen. "Een beetje verder naar het dal staat een houten hut, daar woon ik. Het is niet ver lopen."
Hij knikt kort. "Dan gaan we daar heen. Wijs je me de weg?"
Zonder verder nog iets te zeggen leidt ze hem de juiste kant op. Hij volgt haar, net zo stil als zij. Nu het grootste deel van de adrenaline in zijn lichaam is verdwenen, voelt hij pas hoeveel pijn zijn lichaam doet, maar hij laat het niet merken. Saffiera heeft het duidelijk zwaarder. Ze rilt en beeft als een rietje, haar lippen blauw van de kou, vandaar dat hij het tempo lichtelijk verhoogt. Zo zullen ze sneller aankomen bij haar huisje, waar ze op kunnen warmen.
Niet veel later komt het hutje in zicht, waardoor hij onwillekeurig moet glimlachen, zelfs in de situatie waarin hij zich bevindt. Het is een schattig klein houten huisje, met een rieten dak, dat er zelfs in de stromende regen nog vrolijk uit ziet. Ze haasten zich naar binnen, waar hij zich direct op de grond laat vallen zodra de deur vergrendeld is van binnenuit. Nu ze uit de wind zijn is de temperatuur een stuk hoger, maar nog altijd voelen zijn handen en voeten half bevroren. Bij Saffiera is het nog erger, ze is op de grond gevallen en in een bolletje gaan liggen, maar doet verder geen moeite iets te doen of te zeggen. Het enige wat ze doet is zachtjes in zichzelf mompelen, bevend en rillend.
Hij werkt zichzelf omhoog, zijn vermoeide spieren protesterend, en gaat op zoek naar een stapel brandhout, die hij in de stenen open haard kan gooien, het enige stenen voorwerp in het hele hutje. Met wat aanmaakhooi en een vuursteen weet hij binnen de kortste keren een warm vuur te laten branden. Terwijl hij dichterbij het vuur gaat zitten om van de warmte te genieten, blijft Saffiera in een bolletje op de grond liggen. Hij zucht, en gaat op zoek naar een warme deken en nieuwe, droge gewaden. Het duurt maar kort voordat hij die vindt, waarna hij zich vlug omkleedt en teruggaat naar het gebroken meisje op de vloer van het hutje. "Hier, sta op," zegt hij. "En kleed je om. In je natte kleren zal je al vlug kou vatten, dus trek asjeblieft iets anders aan. Ik zal beloven niet de kijken." Met die woorden geeft hij haar een nieuw gewaad en draait hij zich om, zijn natte kleren bij het vuur leggend zodat ze kunnen drogen. Hij hoort zacht geritsel en een plof van natte stof die op de grond valt, het teken dat ze ook daadwerkelijk doet wat hij zegt. Als hij dan een zachte fluistering van haar stem hoort, draait hij weet terug. "Ik ben klaar," klinkt het, amper hoorbaar. Nu ze staat maakt haar rode haar natte plekken op haar rug en de grond van de druppels. Toch rilt ze nog steeds, dus hij geeft haar de deken, en leidt haar dan naar een plekje dicht bij het vuur, waar ze rustig gaat zitten, haar ogen gesloten, de warme deken om haar schouders geslagen.
Het is even stil, en slechts het knapperen van het vuur en het geruis van de regen is te horen. Het even verandert in een tijdje, en een tijdje verandert in lang. Al die tijd brandt de vraag op zijn tong. Waarom? Waarom wilde ze springen? Wie was die jongen in haar herinnering en waarom leek die zoveel op hem? Waarom was ze zo verdrietig als ze aan hem dacht?
Net wanneer hij de vraag wil stellen, verbreekt Saffiera zelf de stilte.
"Elias?"
Hij bromt zacht bij wijze van een antwoord."Zou- zou j-je vandaag bij m-me willen b-blijven?"

Hij knikt meteen als hij haar ogen ziet, die voor de verandering een warme, verlegen glans hebben. "Natuurlijk, Saffiera," zegt hij dan ook. "Natuurlijk."

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro