7_Part_1

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng


De woorden dringen maar amper tot hem door. Hij mag niet terug. Hij mag niet terug naar het Huis. Hij moet hier blijven, voor altijd.
Nee.
Hij gaat hier weg, hoe dan ook, desnoods te voet. Met zijn heup zal het zomers duren eer de tijd dat hij de Wildernes verlaten heeft, en dan nog een maan of drie voordat hij Sforai heeft bereikt, maar het zal hem lukken, hij moet alleen –
Een pijnlijke steek schiet door zijn hoofd en hij schreeuwt het uit, waarna hij dubbelgeklapt neervalt op het zachte tapijt in de kamer van meester Gotuku. Het voelt alsof zijn hele lichaam wordt belaagd met speldenprikken. In zijn hoofd, in zijn maag, zijn longen, overal.
Maar amper kan hij adem halen, en het wordt langzaam zwart voor zijn ogen. De gekleurde sterretjes en zwarte vlekken bederven zijn zicht.
Zijn oren tuiten en hij voelt zich uitgewrongen, als een natte vaatdoek. Net voordat hij zijn ogen sluit om zich over te geven, hoort hij de stem van Meester Gotuku overal doorheen komen.
"Verzet je niet, jongeling. Accepteer je lot. Je kunt hier niet weg, je eigen lichaam zal het niet toelaten. In pijn zal je verkeren zodra je mijn bevel in de wind slaat."
Net zo snel als dat de pijn op kwam zetten, is deze ook weer weg. Happend naar adem ligt hij op de grond, langzaam verdwijnt de duizeligheid en het uitgewrongen gevoel, en niet veel later voelt hij zich weer in staat om op te staan.
Meester Gotuku staat met zijn gezicht naar het raam, zijn armen op zijn rug geslagen. Zijn gewaad danst om hem heen alsof hij met zijn gezicht in de wind staat, maar in feite zijn ze niet eens buiten. Er is geen wind om het gewaad te laten bewegen, om de zwarte lange haren van de man door elkaar te laten waaien.
"Je kunt gaan."


Keya houdt haar warme hand troostend op zijn schouder als hij, inmiddels weer gekleed in zijn eigen kleding, verslagen door de stad sjokt. Hij kan niet terug naar Sforai, hij zal nooit weten wat er gebeurd is met Arya, of ze nog leeft, of ze veilig is.
Nooit.
De bruisende energie van de Stad van de Drakenrijders laat hem niet langer omkijken in verwondering, hij kijkt slechts naar de bolle stenen waarop hij loopt.
"Ik neem je mee naar mijn kleinzoon, bij hem kunnen we vannacht blijven," onderbreekt Keya de drukkende stilte. "Zijn vader weet vast wel wat slim is om nu te doen, waar je kunt blijven. Voor nu is het het belangrijkste dat je je rust pakt, Elias, je bent immers nog niet helemaal genezen."
Ze knijpt zachtjes in zijn schouder. "Het is niet zo erg om hier te wonen, jongen. Ik durf te wedden dat je je hier binnen een korte tijd op je gemak zult voelen."
Het komt maar amper bij hem binnen, hij kan alleen maar denken aan de woorden die zijn lot bezegelden. Hoewel zijn ogen vol neigen te lopen met traanvocht, laat hij het niet toe dat de druppels over zijn wangen rollen.
Hij zal niet huilen.
Hij is een man, en mannen huilen niet. Nooit.
Zijn lege verdriet zal hem vanbinnen uithollen, maar nooit zal er een traan zijn ogen verlaten.


Na enige tijd gewandeld te hebben, komen ze bij de rand van de Stad van de Drakenrijders aan. Op dezelfde plek als waar ze zijn afgedaald, moeten ze nu een heel stuk terug om de kleinzoon van Keya te bereiken. Hij heeft maar amper de tijd om te denken aan zichzelf terwijl ze omhoog klimmen. In tegenstelling tot die ochtend, zijn de stenen nu nat en glad.
Hij moet met al zijn aandacht focussen om niet uit te glijden en in de diepte te vallen. Toch wordt dat idee steeds verleidelijker als zijn heup, die tot dan toe slechts af en toe wat stak, begint te irriteren. Hij heeft weer rust nodig, dat is duidelijk.
Hij had gehoopt doordat hij vier dagen lang buiten bewustzijn is geweest, hij geen last meer zou hebben van zijn heup. Tenminste, een stuk minder, zodat hij de hele dag naar believen rond had kunnen lopen. Nee, helaas, dat is niet het geval.
Sjokkend loopt hij achter Keya aan, alle gedachten uit zijn hoofd bannend. Hij wil niets meer horen, niets meer opmerken. Hij wil slapen en nooit meer wakker worden.
Als hij dan zo nodig wakker moet worden, laat het dan zijn in zijn bed in het Huis in de buurt van Sforai, waar Arya vrolijk naast hem staat om hem te wekken met haar vrolijke stem. Altijd was ze al wakker voordat ze zon opkwam, zodat ze bij het eerste ochtendgloren aangekleed en wel naast zijn bed kon staan.
Dan aten ze samen met de rest van alle mindere kinderen en de zusters fruit, appels, of als ze geluk hadden allemaal een stuk meloen of pompoen. Die dagen kwamen echter maar amper voor, en in de winter hadden ze zelfs regelmatig de pech om zonder ontbijt te moeten werken. Hij zucht. Dit zal hij nu nooit meer meemaken. Hij zal hier een onderkomen moeten zoeken, en zijn leven moeten leven. Misschien maakt hij er wel vroegtijdig een eind aan, zodat hij in de Hoge Hemelen kan wachten totdat hij weer wordt herenigd met zijn blinde vriendin.
In zijn gepeins heeft hij maar amper gemerkt dat ze inmiddels al een heel eind zijn gestegen. In de verte is een groot stenen gebouw zichtbaar, dat schittert en glinstert van de rijkdom. Het is niet zo extreem als bij het huis van meester Gotuku, maar het is duidelijk dat er rijke mensen in het huis wonen. Ze beschikken zeker over een grote hoeveelheid goud, in tegenstelling tot de oude vrouw bij wie hij tot nu toe is verbleven. Hoewel haar kleine hutje van alles voorzien is, heeft het minder charmes en rijke snufjes dan dit landhuis. 
Keya leidt hem naar de voordeuren van het gebouw nadat ze door een aantal wachters door de poorten zijn gelaten die het stuk grond van de rijke familie omgeven.
Met een grote, gouden klopper slaat ze op de grote, witte deur. Haast direct worden ze beiden geopend door een klein ogend mannetje met donkerbruine haren. Hij heeft een streng gezicht door zijn geniepige blauwe ogen die haast wegvallen in de rimpels van het oude vel. Vele grijze plukken beginnen het donkerbruine haar te domineren, al zie je dit pas van dichtbij.
Het mannetje, dat niet groter is dan vijf voet, bekijkt hen eerst argwanend, maar zodra hij Keya herkent, breekt er een sluwe glimlach op zijn gezicht door.
"Ah, Vrouwe Caelum, welkom terug," zegt hij met een krakerige stem. "Wie heeft u met zich meegebracht?"
Keya bekijkt de kleine man even met dichtgeknepen ogen aan. "Dat zijn je zaken niet, Zhurú. Breng me naar mijn zoon, nu."
"Natuurlijk," Het mannetje bekijkt hem nogmaals met argusogen, voordat hij zich omdraait. "Vrouwe Caelum. Meneer...?" vraagt hij, zich richtend tot Elias.
"Eli-"
"Zhurú. Ik wacht nog steeds," onderbreekt Keya hem kortaf.
Zhurú zucht en knikt met bozig schitterende ogen. "Volgt u mij."
Het huis van deze zogenoemde familie Caelum lijkt tenminste even groot als de grote villa van Meester Gotuku, met rijkdommen die overal te zien zijn. Hier is het echter nog vele malen uitbundiger dan bij de Meester van de Geest, waar de rijkdom nog subtiel werd geuit. Overal staan witte pilaren om het hoge dak te ondersteunen, er staan zilveren en gouden beelden ingelegd met edelstenen. Hij weet zeker dat wanneer Zhurú er niet was om hen te leiden, hij vast en zeker verdwaald zou zijn in al deze pracht en praal.
Op slag vergeet hij zijn droevigheid, en kan hij alleen maar met grote ogen rondstaren naar alle prachtige dingen om hem heen. Naast beeldhouwwerken zijn er schilderijen, meubelstukken, tapijten, als een sterrenhemel schitterende plafonds, en andere soorten kunst die de witte muren om hem heen versieren.  
Het duurt een redelijke tijd voordat Zhurú stilstaat voor een grote houten deur en er drie keer kort op klopt.
"Binnen," klinkt er een mannenstem vanuit de kamer.
Elegant opent het mannetje de deur en zegt met een uitgestreken gezicht: "Heer Caelum, Vrouwe Caelum en een onverwachte gast vragen naar u."
"Laat ze binnen."
Zhurú knikt hen toe, en gebaart met zijn arm dat ze verder kunnen lopen. "Mevrouw, meneer."
Langzaam stapt hij achter Keya aan de kamer in, die direct doorloopt naar een net uitziend, donkerhouten bureau waar perkament geordend in verschillende bakken ligt. De man die achter het bureau zit staat onmiddellijk op en loopt met open armen naar de oude vrouw toe, zodra hij ziet dat Elias slechts een jongen is.
"Moeder," zegt hij met een formele stem, zelfs al is er een tedere blik op zijn gezicht te zien.
"Forto," glimlacht Keya haast adorerend.
Ze omhelzen elkaar en Keya drukt haar zoon bijna fijn. "Hoe is het met Zafux en Regina?" vraagt ze. "Oh en met Nebula natuurlijk, hoe gaat het met mijn achterkleinkind?"
De man, Forto, grinnikt. "Met Zafux gaat het prima, moeder, hij is op dit moment bij zijn verloofde. Regina en Nebula heb ik enkele dagen geleden voor het laatst gezien, en toen ging het prima met beide, dus je hoeft je nergens druk om te maken."
Een beetje ongemakkelijk doordat hij geen idee heeft over wie het gaat, besluit Elias om de kamer eens goed te bestuderen. De muren hebben een crèmige kleur, het zachte tapijt onder zijn voeten heeft een rozige teint. In tegenstelling tot de hallen waar hij tot nu toe doorheen is gelopen, is deze ruimte sober gebleven. Er staat slechts een bureau op het tapijt, waarachter een groot raam te zien is met uitzicht op de huisjes van de Stad van de Drakenrijders. Aan een van de muren hangt een groot schilderij met twee mensen er op. Een man en een vrouw, beide van een relatief jonge leeftijd. Als hij even goed kijk ziet hij dat de man het uiterlijk heeft van Forto, die inmiddels een luchtig gesprek heeft met Keya over de verloving van ene Zafux.
Hij meent de naam Zafux al eerder gehoord te hebben in het bijzijn van Keya, maar zeker weten doet hij het niet. Hij kucht zacht om te laten weten dat hij er ook nog staat, maar zodra hij het gedaan heeft weet hij niet of het wel beleefd was om hun gesprek te onderbreken.
Keya lijkt het echter geen probleem te vinden.
"Oh, natuurlijk, ik was al weer even vergeten dat ik je had meegenomen. Forto," zegt ze, zich richtend tot haar zoon. "Dit is Elias. Elias, dit is Forto Caelum, mijn oudste zoon." Ze draait zich weer om naar Forto. "Zafux en ik vonden hem enkele dagen geleden in de buurt van mijn huisje hoger op de berg, misschien heeft hij je dat wel verteld?"
Zonder op een antwoord te wachten gaat ze verder. "Uit zijn verhaal heb ik geconcludeerd dat hij is onopzettelijk is meegelift met een portaal en zo hier terecht is gekomen. Ik heb hem naar meester Gotuku gebracht, die hem heeft onderzocht, maar deze heeft hem vastgelegd in zijn geest. Elias kan de Stad van de Drakenrijders nimmer verlaten om naar huis te gaan, niet totdat de goden hem waardig hebben bevonden. Ik ben naar je toegekomen met de vraag of je weet wat er nu gedaan moet worden."
Forto kijkt even voor zicht uit, zijn wenkbrauwen gefronst terwijl hij diep nadenkt. "Ik zal hier even over na moeten denken. Misschien is het handig als je je verhaal nogmaals vertelt, Elias, uitgebreid en duidelijk. Volg mij." Hij rinkelt even kort met een bel die hij op zijn bureau heeft staan, waardoor er een luid getinkel door de hallen schiet. Daarna loopt hij met grote, gracieuze stappen langs Elias, de hal door. Keya loopt met kleine vlugge stapjes achter hem aan, waardoor hijzelf moet haasten om hen met zijn manke gehups bij te kunnen houden.
Forto Caelum leidt hen naar een knusse theekamer volgestouwd met banken, gezellige schilderijtjes en een schitterend uitzicht over de bergen. "Ga zitten," gebaart hij. Tegen de dienster die komt aangesneld zegt hij : "Uitgebreide thee graag." De vrouw met vuurrode haren knikt en snelt weg om het gevraagde voor haar meester te halen.
Forto strijkt zijn witte blouse glad en gaat zitten op de sofa tegenover hen. "Oké, Elias," zegt hij. "Vertel de gebeurtenissen die je hebt meegemaakt uitgebreid, met alle details, asjeblieft."





Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro