8. Vluchtelingen van Halover

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

'Nicka,' piepte een paniekerige stemmetje. Het luide gebrom van auto's klonk op de achtergrond.

Ze knipperde met haar ogen. Fel licht stroomde naar binnen. Haar lichaam deed pijn en lag niet op haar zachte matras.

'Nicka,' herhaalde de stem angstig.
Haar ogen schoten geschrokken open. Hij klonk alsof hij hulp nodig had. Snel krabbelde ze overeind. Haar nagels krasten over het beton. Quinten had zichzelf op een of andere manier naar de deuropening gemanoeuvreerd en keek om het hoekje.

'Wat is er?' Ze stapte naar hem toe. Hij antwoordde niet, dat was ook niet nodig. Twee mannen reden een graafmachine het terrein op. Haar hartslag versnelde. Haastig trok ze de prepaid telefoon uit haar zak. Het was al dertien over acht. Waarom had hij haar niet eerder wakker gemaakt? Ze moesten hier weg.

Snel griste Nicka haar rugzak van de grond. Het zou handig zijn geweest als Quinten kon rennen. Ze zouden hem als straatkind aanzien in haar te grote vest en in tegenstelling tot haar wist hij niet hoe hij moest vechten. 'Kom, we moeten rennen.'
Quinten stak zijn handen uit zodat ze hem op haar rug kon hijsen. Ze voelde zijn snelle adem in haar nek. 'Wat als ze ons zien?'

'Dan rennen we harder. We zijn hier weg, voordat ze de politie waarschuwen.' Ze keek naar de bouwvakkers die de machine parkeerden. Ze haalde diep adem. Ze konden hen niks maken. Het waren bouwvakkers, geen straatvechters. Ze zouden hooguit schreeuwen. Dat kon ze hebben.
Toen rende ze het halletje uit. Met haar tas in haar ene hand, terwijl ze Quinten op haar rug hield met de ander. Stof waaide op en twee verschrikte blikken gleden hun richting uit.

'Hé! Wat moet dat?' De stem van een van de bouwvakkers schalde over het terrein. Quinten kromp ineen.

'Niet luisteren,' fluisterde Nicka. Ze glipte langs de graafmachine. Het voertuig bulderde als een monster. 'Woorden leiden je af. Als je ze teveel aandacht geeft, vergeet je op je tegenstander te letten.'

De deur van de graafmachine zwaaide open. Een man in een oranje hesje stapte uit. 'Stop!'
Nicka holde door het open hek het bouwterrein af. Geen haar op haar hoofd dacht eraan om te stoppen. De politie zou er dan ongetwijfeld bij worden gehaald. Als ze alleen was had ze alleen haar blauwe plekken en overnachtingsplaats hoeven uitleggen. Niet dat ze daar zin in had, al was de optie om te stoppen dan nog overweegbaar. Nu had ze Quinten en ze had geen flauw idee hoe ze hem uit moest leggen. Een straatvechter dat met een doodsbang rijkeluiskind op een bouwplaats overnachtte. Dat werd een vreemd verhaal.

Het waren niet de vloekende bouwvakkers die haar afleiden, maar haar eigen gedachten. Het ene moment rende ze nog, het volgende glipten haar benen onder haar weg. Met een harde klap kwam ze op de met zand bedekte stoeptegels terecht. Quinten slaakte een kleine kreet. Paniekerig krabbelde ze overeind toen een stevige hand zich op haar schouder drukte.

'Wat denk je dat je aan het doen bent, jongedame?' De bestuurder van de graafmachine keek haar boos aan. Hij was breed gebouwd en had een brilletje op.

'Laat me los,' snauwde ze. Vanuit een ooghoek zag ze dat ook de andere bouwvakker hun richting uitliep. Als Quinten niet op de grond had gelegen zou ze de man een klap hebben verkocht. Als dat joch er niet was geweest, was haar hele dag anders geweest. Alleen ze kon hem niet aan zijn lot over laten.

'Nee, wij gaan wachten tot de politie hier is.' De man keek haar streng aan.

Dat moment barstte Quinten in tranen uit. 'S-s-sorry het is m-mijn fout,' stamelde het jongetje. 'I-ik wilde spelen.'

Nicka keek hem verrast aan. Hij had een excuus bedacht. Snel schakelde ze om.

'Ja, mijn broertje was op het terrein aan het spelen. Er zit een gat achterin het hek waardoor hij naar binnen moet zijn gekomen. Het spijt me.'

De man keek van haar naar Quinten die nog steeds op de grond zat. 'Dat is erg gevaarlijk, jongeman,' zei hij streng toen ging zijn blik weer naar Nicka. Even leek hij te twijfelen wat hij moest doen. 'Nou, wegwezen dan,' bromde de man. Zijn grove vingers maakten zich los van haar schouder. Hij draaide zich naar zijn collega om en schudde zijn hoofd.

Nicka keek van Quinten naar de man voor ze zich realiseerde dat haar mond open hing. Snel klapte ze haar kaken op elkaar. 'Dat was geniaal,' fluisterde ze, terwijl ze het kind op haar rug hielp. Misschien had ze hem onderschat. Hij bleek wel degelijk te kunnen vechten, enkel niet met zijn vuisten.

'Dankje.' Het kind klemde zijn handen stevig om haar heen. Langzaam liepen ze steeds verder bij het bouwterrein weg.

'Ik denk dat we naar het ziekenhuis moeten,' zei Nicka toen ze door het steegje naast een slager liepen. De geur van vlees drong haar neus binnen.

'Waarom? Ben je gewond geraakt?' Quinten klonk bezorgd.

'Ik kan wel tegen een stootje,' lachte Nicka. Hij moest eens weten hoe ze er elke week bij liep. Ze kon zich geen dag herinneren dat ze niet onder de blauwe plekken zat. 'Bij het ziekenhuis hebben ze rolstoelen die je gratis kunt lenen om mensen door het gebouw te vervoeren. Niemand let erop als we er een meenemen.'

Quinten grinnikte zacht. 'Dat is slim.'

'Het is beter dan de rolstoel onder iemands kont vandaan te stelen.' Er was niet veel wat haar te ver ging, maar zoiets was gewoon laf. Personen die zich niet konden verdedigen, viel je niet aan.
Het jochie werd stil, alsof die optie niet eens in zijn hoofd opgekomen was. Hij was te onschuldig. Hopelijk lukte het haar snel om een veilige plek voor hem te vinden.

De wandeling naar het ziekenhuis was lang en vermoeiend. Nicka kon niet anders dan opgelucht zijn toen ze het grijze gebouw in de verte zag opdoemen. Als ze een rolstoel hadden, zou het een stuk makkelijker zijn om Quinten te vervoeren.

'Ben je er klaar voor?' Ze keek over haar schouder, terwijl ze richting de draaideuren liep. Vreemde blikken werden hun richting uit geworpen. Zouden de mensen weten wat er aan de hand was? Nicka zette de gedachten uit haar hoofd. Ze konden het niet weten.

'Nee,' fluisterde Quinten zacht. 'Wat als iemand ons ziet?'

'Als iemand vragen stelt zeg ik dat we de auto ver weg hebben geparkeerd en jij niet kan lopen.' Ze liep de draaideur in. In de etalages die de twee delen van de deur scheiden waren plastic herfstbladeren neergelegd.

'Geloven ze dat?'

'Mensen geloven veel als ze niet verwachten dat er wat aan de hand is.' Ze liep richting de hoek waar de rolstoelen stonden. Het waren gammele dingen gekleurd in het in fel rood, geel en blauw. Ze pakte een blauwe en zette hem achter hen neer. Toen draaide zich met haar rug naar het ding en ging door haar knieën. Quintens armen lieten haar los. Een seconde later verdween het gewicht van het kind van haar rug. Ze draaide zich om en keek toe hoe hij het ding inspecteerde. Zijn blik ging over de vier magere wieltjes. 'Ik kan hem niet eens zelf rijden,' mompelde hij beteuterd.

'Het spijt me,' verzuchtte ze. Haar blik gleed over de andere rolstoelen. Ze hadden de definitie van dat woord wel heel letterlijk genomen. De dingen zagen er allemaal uit alsof iemand wielen onder een plastic klapstoel had geschroefd. Ze pakte de rolstoel vast. 'Laten we gaan voordat iemand vragen stelt.'

Hij knikte direct. Waarschijnlijk had hij nog nooit van zijn leven een snoepje gestolen. Dan was een rolstoel pikken een behoorlijk groot punt. Nicka kon een glimlach niet verbergen. Geen ziel gaf om deze gammele dingen. Hiervoor kwamen ze echt niet in de problemen. De rapen waren pas gaar als ze een van Zumpolles mannen tegen kwamen. Hopelijk zou dat niet gebeuren.
Ze liep de parkeerplaats op en stopte op het stoepje voor het gebouw en ging op een bankje zitten. 'Heb je zin in eten?'
Quinten knikte hevig.

Ze haalde de zak met brood uit haar tas en pakte een boterham. 'Beleg hebben we even niet, dus ik hoop dat je het zo lust.' Even dacht ze teleurstelling in de ogen van de jongen te lezen, maar hij pakte het brood zonder te klagen aan. Met kleine happen werkte hij de karige maaltijd naar binnen.

Nicka pakte het flesje water en duwde gaf het aan Quinten, terwijl ze zelf ook een boterham opat. Mensen passeerden hen zonder echt op hen te letten. Nu ze Quinten niet meer droeg leek het net alsof ze broer en zus waren. Hun gezichten waren anders en zijn huid was net wat donkerder, maar met een beetje verbeelding of een vlugge blik waren ze familie. Het zorgde ervoor dat ze zich veilig waande. Als ze had geweten hoe die dag zou eindigen, had ze dat niet gedaan.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro