Hoofdstuk 33

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

 Koude vingers omsloten me. Ze drukten tegen me aan en omhelsden me in hun ijzige greep. Om me heen was alleen blauw te zien. Een eindeloos, donker blauw, dat constant pulseerde en omvormde.
   "Rosalie," fluisterde een spottende stem. "Wat doe je?"
    Uit alle macht probeerde ik te ontsnappen. Hoeveel ik ook schopte of sloeg, ik raakte niets. Het was alsof de koude hand alleen in mijn hoofd bestond.
    "Waarom vecht je niet terug?"
    Ik werd zo hard fijngeknepen dat ik geen adem kreeg. De greep was nu zo stevig dat ik me niet meer kon bewegen. Mijn handen werden strak tegen mijn dijen geklemd.

    "Ik kan alles van je nemen," sneerde de stem, "en nog zul je niks doen."
    Ik wilde schreeuwen, huilen, schoppen, maar mijn longen waren leeg. Een vreemde kalmte daalde over me neer. Ik stopte met tegenstribbelen en accepteerde dat de koude die door mijn huid heen trok, me langzaam overnam. De stem grinnikte gemeen.

    "Mary, Johan, Laurence," zong hij melodieus.

    De vreemde koude trok als een vloeistof door mijn lijf en overspoelde mijn innerlijk. 

    "Wie zal ik als volgende nemen?"

    Een klein vlammetje leek in mijn hersenen nog niet opgebrand te zijn en nog een laatste stuiptrekking trok door me heen. Twee enorme, gele ogen doemden uit het niets op, vlak voor me. Een lage grom echode door het blauw.

    "Wie zal je als volgende in de steek moeten laten?" fluisterde het beest.

    Mijn ogen schoten open. Ik had een matras onder me. Mijn deken was naast het bed op de grond gevallen. Mijn ademhaling was enorm gejaagd en ik voelde mijn slagader wild kloppen in mijn hals. De droom hield me nog steeds in zijn greep. Ik was veilig, verzekerde ik mezelf. De panter was hier niet. Hij was hier ook niet geweest. Het bloed in mijn oren begon iets langzamer te gonzen. Ik ademde haperend in en uit.
    De kamer was gehuld in een sluier van zwart. Een vluchtige blik op de klok leerde me dat het pas halfzes 's ochtends was. De adrenaline pompte nog door mijn lichaam, dus ik stond op en besloot dat ik best wat frisse lucht kon gebruiken.
Ik opende de glazen deur naar het kleine balkon met een piepend geluid. Ook buiten was de nacht in een donkere inktkleur geverfd. Het was bewolkt, dus zelfs de sterren doorbraken de perfecte duisternis niet. Onder me zag ik de verlaten straat en aan de overkant het identieke huizenblok. Ik zuchtte. Het was niet het uitzicht waar ik op had gehoopt.
    Ik wierp een steelse blik op het dak boven me. Op het balkonnetje was een koepel gebouwd, maar ernaast liep het meteen over op een plat dak. Van hier af was het maar een kleine meter omhoog. Ik hees me op de leuning van het balkon en reikte met mijn hand naar de dakrand. Een moment lang stond ik zonder houvast op de dunne rand, maar toen sprong ik richting het dak en hees mezelf energiek op aan mijn armen. Een glimlachje krulde om mijn lippen. Ik liet mijn voeten over de rand bungelen en staarde naar de straat onder me. Ik voelde geen angst voor de diepte. Zolang je niet valt is een diepte slechts een afstand als alle andere.
    En ik viel niet.
    Ik verplaatste mijn blik naar de stad voor me. Daken en koepels spreidden zich uit in mijn gezichtsveld. Twee lelijke fabriekspijpen verpestten het uitzicht, maar daar wendde ik gauw mijn blik vanaf. Ik zag dat het bos niet ver van het huis af lag. Zelfs maar enkele huizenblokken. Dat was handig, noteerde ik. 

Ik genoot van de winterkou die mijn wangen verkoelde.
    Je hebt het je wel comfortabel gemaakt.
    "Ja. Ik kon weinig anders," antwoordde ik. 
    Als je wilt kan ik weer gaan.
    "Nee, blijf maar. Ik kan je gezelschap wel gebruiken."
    Haar bewustzijn vleide zich naast me neer op de dakrand en leek uit te kijken over de daken.
    Het is veranderd. Het lijkt maar zo kort geleden dat het bos zich tot hier uitstrekte.
    Ze klonk intens somber.
    "Het was beter geweest voor iedereen als ze het zo gelaten hadden," antwoordde ik. 
    Dat zonder twijfel. Ooit konden de mensen zich prima vinden in het bos. Ze overleefden van wat hun gegeven werd. En toen besloten ze om meer te pakken dan ze aangereikt werd. Mensen...
    Haar stem klonk minachtend op een manier die me niet helemaal aanstond.
    Ze willen altijd meer dan ze kunnen hebben. Uiteindelijk zal dat tot hun ondergang leiden.
    Ik rilde zacht. 
    "Kun je me meer vertellen over die tijd? Toen de mensen nog in het bos leefden? Jaagden ze nog? Waren ze... Waren ze net als ik?"
    Een korte stilte viel.
    Zijn we daar aangeland? Och och, zo gaat het altijd. Ze beginnen zich af te vragen of ze de enige zijn.
    "Maar is het zo?" vroeg ik, nu ongeduldiger.
    Nee, je bent niet de eerste, nog de laatste die met me praat. Maar wel een van de weinigen. Ooit werd er meer contact met me gemaakt, inderdaad in die tijd dat de mensen de natuur nog respecteerden. 
    Enkele minuten lang bleef ik naar de horizon staren, waar het zwart al langzaam oranje kleurde. 
    "Weet je welke gids het beest heeft?" vroeg ik in een opwelling. 
    Een verraste vlaag vloog mijn kant op en tilde mijn haar omhoog.
    Nee. Ik weet heus niet meer dan de Bewaarder. 
    Ik knikte voor me uit en zuchtte. 
    "Kan je misschien een boodschap overbrengen aan Evelynn? Ik weet dat ze je niet hoort, maar misschien kun je het op een andere manier proberen?"
    Ze lachte zacht.
    Ik zal mijn best doen. Wat moet ze weten?
    Ik beet op mijn onderlip terwijl ik me bedacht of ik dit wel op deze manier moest aanpakken, maar besloot dat het niet anders kon.
    "Vertel haar dat ik niet naar buiten kan. Dat het goed met me gaat, maar dat het gevaarlijk is om de straat op te gaan. Dat ik hoop dat ze het beest al verslagen hebben. En als laatste... Vraag haar wat ze verbergt."
    Wat ze verbergt?  vroeg ze verrast.
    "Ja. Vraag maar wat ze al die tijd verborgen heeft gehouden. Zeg haar dat ik niet boos ben, maar dat ik het moet weten."
    Zal ik doen. 

En in een korte vlaag verdween ze. Ik wist zeker dat als ze een menselijke vorm had gehad, ze soepel over de daken van de stad zou springen en nog even met glinsterende ogen achterom zou kijken, tot ze verdween in het gouden licht van de zonsopkomst.
    Datzelfde licht dat langzaam toetrad tot de hemel luidde ook het begin van de dag in, wat onvermijdelijk betekende dat het moment was gekomen om me van de gevel te laten zakken en mijn kamer in te klimmen.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro