Hoofdstuk 35

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Byrne had het drukker dan ooit. Daardoor had ze weinig tot geen tijd over om me te helpen met de ijzerdraadjes. Wanneer ze thuiskwam zaten er donkere wallen onder haar ogen en rook ze naar het goedkope bier dat de arbeiders over haar heen gemorst hadden. Ze vertelde me dat het er slecht voorstond, daarbuiten. Dat ze geen andere mogelijkheid meer zag dan dat deze vijandelijkheid moest eindigen in een oorlog. En oorlog betekende bloed. De enige vraag was nog aan welke kant het zou vloeien.
    Meneer Vargas had me enkele keren in het voorbijgaan gegroet, maar daarbij hield het ook op. Hij was altijd al weg als ik wakker werd en kwam 's avonds laat thuis. Hoewel ik niet veel over hem wist, leek het me een zeldzame man. Niet omdat hij omkwam in het werk, maar omdat hij ondanks dat gegeven nog een groot hart en een brede glimlach over had voor iedereen, inclusief de arbeiders.
    Ook James liet zich amper zien. Hij ging naar een school in het centrum waarvan ik de naam niet herkende. Hoewel ik onze gesprekken ergens wel miste -iets wat ik zelf niet wilde geloven- vond ik het ook wel prima dat de ongemakkelijkheid vermeden kon worden.

Ik zat teruggetrokken aan het bureau in mijn kamer over mijn nieuwste project gebogen. Ik had die nacht urenlang op het dak gezeten en gestaard naar het uitzicht, wat ik vervolgens had geschetst op een stuk papier. Ik durfde het niet meer aan om mijn gedachten compleet de vrije loop te laten gaan bij het schilderen, bang dat ze weer in de richting van het beest zouden neigen. Eigenlijk was het schilderij al af, maar ik bleef koppig volhouden dat ik het nog een beetje kon perfectioneren.
    Het doffe geluid van de deurklopper galmde door het huis. Een moment lang liet ik geschokt mijn penseel bewegingsloos boven het papier hangen, maar toen veegde ik hem af aan een papiertje en kwam overeind. Ik rekte mijn stijve rug uit en verliet de kamer. Met een paar treden per stap stoof ik de trap af. Ik haastte me door de hal en trok de zware, klemmende deur open.

Ada stond stralend in de deurpost. Haar wangen en lippen hadden door de kou de kleur van lentebloesem. Ze droeg grijze wanten en een naar mijn mening veel te dunne jas. Zonder een moment te twijfelen omhelsde ik haar en drukte haar magere lichaam tegen het mijne. Haar lach was het vrolijkste geluid in deze wereld, dat wist ik nu zeker.
    "Kom binnen," zei ik enthousiast.
    Ze maakte zich langzaam los uit mijn greep en ging het huis binnen. Met grote ogen keek ze om zich heen in de hal.
    "Je hebt het wel weer flink voor elkaar," merkte ze knipogend op.
    Ik haalde mijn schouders op. "Enigszins. Maar ik mis je wel hier. Van Byrne mag ik niet meer naar buiten."
    "Ik hoorde het. Ze heeft gelijk hoor, het is gevaarlijk voor je," klonk haar rustige stem terwijl ze haar jas aan de kapstok hing.
    Ze had een groene jurk aan in de donkerste tint groen die er maar bestaat. Hoewel hij er een beetje verkreukt uitzag, zat hij haar als gegoten.

"Wat gaan we doen?" vroeg ze nieuwsgierig.
    Daar had ik eigenlijk nog niet over nagedacht.
    "Ik laat je mijn kamer wel zien. Dit huis lijkt wel half zo groot te zijn als Eadham. Ik heb de rest nog niet echt verkend, dus ik weet niet waar we anders heen zouden moeten," improviseerde ik.
    "Prima," stemde ze in.
    Ik leidde haar door het stelsel van gangen en trappen, tot we een beetje ongemakkelijk tegenover elkaar in de kamer stonden. Het lukte me niet om te bedenken wat we konden doen voordat de rest thuis kwam en we avond konden eten.
    Ada boog zich over het bureau en bestudeerde mijn schilderij.
    "Het lijkt te leven," observeerde ze bewonderend.
    "Dankje," reageerde ik. "Wil je het in het echt zien?"
    Haar ogen schitterden toen ze opkeek. "Natuurlijk."

Ik liep naar het raam en wenkte haar. Nieuwsgierig liep ze achter me aan. Ik ging het balkon op en zette mijn voet op de rand van de balustrade.
    "Wat doe je?" vroeg ze. Ze lachte en beet nerveus op haar onderlip.
    "Volg me."
    Ik ging op de dakrand zitten en keek schuin naar beneden. Ada keek paniekerig naar de straat onder ons.
    "Ik durf niet."
    "Pak mijn hand maar," stelde ik voor.
    Ze ging wankelend op de dunne rand staan staan. Onze vingers reikten naar elkaar en even leek het alsof ze het niet zou halen. Ik boog nog een klein stukje naar voren en greep haar koele hand vast. Ze leek nu zekerder van zichzelf te zijn en wendde haar blik af van de diepte. Snel greep ik haar andere hand en hees haar naast me op de rand.
    "Ik heb je."

Voorzichtig boog ze zich een stukje voorover om de straat te zien.
    "Jemig, wat hoog."
    "Valt mee," zei ik, "zolang je niet valt."
    Ze lachte en verplaatste haar blik naar de horizon. Een zucht ontsnapte haar.
    "Er is zoveel om voor te leven."
    "Zeker," beaamde ik.

Het gewicht van haar hoofd op mijn schouder voelde comfortabel aan. Ik trok mijn knieën op en staarde in de verte.

    Ga je het haar vertellen?
    Ik schrok op. Ada hief haar hoofd een stukje op en keek vragend.
    "Wat is er?"

    Ze heeft het recht om het te weten.
    "Niks. Er schoot me iets te binnen."

    Je weet dat je het haar vroeg of laat moet vertellen.

Ada was nu helemaal rechtop gaan zitten en maakte een verwarde indruk.
    "Wat is er toch aan de hand, Ro? Als sinds... Sinds deze herfst gedraag je je anders."
    Ik haalde mijn schouders op en schudde met mijn hoofd, weigerend om haar aan te kijken.
    "Je kan me alles vertellen? Dat weet je toch?"
    Ze heeft gelijk.
    "Er zat meer achter Mary's dood," gaf ik uiteindelijk toe aan hun beiden. 

Ada fronste haar wenkbrauwen. "Je moet jezelf niet de schuld geven, dat doe je al teveel. Het was gewoon een of andere beer."
    "Dat is het punt dus," fluisterde ik. "Het was geen gewone beer. Het was een wezen van het woud."
    "Een wat?" vroeg ze.
    Het leek erop dat ik nog veel uit te leggen had.
    "Ik kan beter beginnen bij het begin."
   Ze knikte aarzelend. "Doe dat."

Ik luchtte mijn hart bij haar. Ik vertelde haar over Evelynn en William, het beest dat me had aangevallen, de mysterieuze wind en de haatgevoelens die me hadden verteerd. Ze luisterde aandachtig zonder me te onderbreken. Ze luisterde naar mijn bevindingen, twijfelingen en gevoelens. De stabiliteit van mijn stem werd alleen onderbroken toen ik vertelde over de grote gele ogen en het pulserende blauw dat in mijn droom was voorgekomen. Daarmee kwam ook mijn verslag ten einde. Het was verbazingwekkend makkelijk gegaan, alles was zomaar verteld. Alle geheimen die ik bij me had gehouden om haar te beschermen.

"Waarom heb je me het niet eerder verteld?" vroeg ze, maar haar toon was niet verwijtend.
    "Ik heb je net verteld dat ik met de wind kan praten, en dat is het eerste wat je me vraagt?"
    Ze knikte.
    "Je was ziek en ik was bang dat je me niet zou geloven," mompelde ik.
    "Oh Ro," zuchtte ze, "natuurlijk geloof ik je. Het verklaart juist heel veel. Ik had wel door dat je een last met je meedroeg, hoewel ik nooit had kunnen raden dat dit het was."
    "Het maakt ook niet meer uit. Ik wil het achter me laten."
    Ze keek me bevreemd aan. "Maar het is allemaal deel van je afkomst. Kan je wel zomaar stoppen met naar het bos gaan? Je wilt toch wel weten of ze het beest verslagen hebben? En wie het beest eigenlijk is?"
    Ik keek naar de lege takken die in mijn blikveld het bos vertegenwoordigden. Ze had gelijk, wist ik. Hoe graag ik ook wilde vergeten en negeren, het verleden zou me altijd blijven achtervolgen.
    "Je hebt gelijk," zuchtte ik. "Ik zal ooit een keer terug moeten en daar blijven tot het allemaal voorbij is.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro