Drager van Duisternis (verhaal)

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Duisternis was overal, nergens was het veilig. Het kroop door de kiertjes tussen de deuren heen en verslond alles wat er was, met de geluidloze stilte van een schaduw.
Het was overal en niks kon het nog stoppen, ondanks dat er enkelen waren die er nog steeds tegen vochten en het tot nu toe hadden uitgehouden. Zij dachten dat ze het helemaal zelf voor elkaar hadden gekregen om te blijven leven, maar niets was minder waar. De duisternis speelde een spelletje met ze, het was iets wat het deed om zich te amuseren.

Langzamerhand werden die enkele zielen in een hoek gedreven en vernietigd. Des te groter de wanhoop, des te lekkerder vond de duisternis het.
Maar er was een iemand die allang wist dat hij op een dag ten onder zou gaan. Hij had geweten dat de dag zou komen dat de donkerte zou heersen en er was niks wat hij er toentertijd aan had kunnen doen. Zelfs nu had hij nog geen idee en toch bleef hij doorvechten, wachtend op het moment dat hij het niet langer zou uithouden.

Omringd door groene monsters met een menselijke grootte, stond de bruinharige jongen in het gebouw. Hij zag geen hand voor ogen, maar dat hoefde ook niet om de lichtgevende monsters te zien. Ze waren gemaakt van slijm, tenminste, dat leek zo, en overal lieten ze een spoor van vernieling achter. Het leken menselijke wezens, maar dan bedekt met een apart soort spul, dat als het ware een extra laag was. Maar met hun opengesperde mond waar enorme scherpe en zwarte tanden zich in bevonden, die nauwelijks te onderscheiden waren van de bodemloze diepte die zich daarachter bevond, waren het een van de meest angstaanjagende wezens die rondliepen op deze wereld.

De felgroene ogen van de jongen namen de situatie in zich op, terwijl hij zijn greep verstevigde op het dunne zwaard dat hij in zijn linkerhand vasthield.
Met slepende passen kwamen de wezens dichterbij, niks merkend van de ijzige kou die ze met zich meedroegen. Rillingen joegen over zijn rug en hij had zich het liefst opgerold tot een balletje, zodat hij niks van al deze gruwelijkheden ooit nog zou hoeven zien. Het zweet drupte omlaag langs zijn voorhoofd, ondanks de ijzige kou. Bevend en trillend hield hij zijn blik vastberaden gericht op de wezens, om er zeker van te zijn dat geen enkele beweging zijn blik zou ontgaan.

Wanhoop raasde door zijn aderen, toen hij merkte dat er geen einde aan de stroom met wezens kwam. Dit zou hem nooit lukken! Het waren er teveel! Ondanks die wetenschap was hij vastberaden niet op te geven en er verscheen een uitdagende uitdrukking op zijn gezicht. Hij haalde een paar keer diep adem en probeerde zijn bonkende hart tot bedaren te brengen, terwijl hij voelde hoe de zweetdruppels omlaag gleden langs zijn bleke gezicht.
Zijn grip op het zwaard verstevigde toen hij het omhoog bracht en het schijnsel dat de wezens afgaven weerkaatste erin, waardoor er een paar stil bleven staan, verward door het, voor hen, lichtgevende ding voor zich.

Dit was waar hij op had gewacht. Hij zette een stap naar voren, ondertussen een slijmerige bal, die uitgespuugd was door een van de wezens, ontwijkend, en met een haal van zijn zwaard onthoofde hij drie van de monsters.
Met een plof vielen de hoofden uiteen in een soort groene as, terwijl er een groene rook uit de hoofdloze lichamen opsteeg, waarna ook de lichamen tot groene as vergingen.
De jongen gaf zichzelf geen tijd om naar het schouwspel te kijken en hakte een wezen dat hem van de zijkant naderde in tweeën, waarna hij sierlijk een slijmbal ontweek en behendig onder de arm van een ander wezen doordook.

Zo danste hij door de ruimte, met slechts een doel voor ogen: overleven. Zijn gedachten en gevoel had hij op nul gezet en er bestond niks anders meer om hem heen dan de wezens, die hij een voor een uitschakelde. Sommigen onthoofde hij, anderen kliefde hij doormidden en dat allemaal met een dodelijke precisie. Het ontwijken van een slijmbal, doorklieven van een monster, wegduiken voor een arm, uithalen, steken, wegduiken, doorklieven, ontwijken, onthoofd, duik weg, steek, ontwijk...

Alles volgde elkaar steeds sneller op en er was geen tijd om zich op iets anders te concentreren, want dan zou hij het bekopen met de dood. Zijn ogen schoten van het ene doelwit naar het andere en zijn zwaard droop van het groene bloed, terwijl hij merkte dat hij al zwaarder begon te ademen. De wezens bleven maar komen in aantallen die te groot waren voor de ruimte waar hij zich in bevond en hij werd steeds verder naar achteren gedreven.

Zijn maag trok zich samen van de paniek die de situatie met zich meebracht en de overwelmende geur van een stinkend moeras maakte dat hij zich misselijk voelde. Maar opgeven kon niet, mocht niet, want hij had het beloofd, dus hij weigerde dood te gaan.
Helaas, het lot was de jongen niet gunstig gezind.

Hij was te laat om een slijmbal op te merken, die vervolgens op zijn zwaardarm belandde en zich sissend een weg door zijn kleren en huid heen brandde. Met een kreet slipte het bloederige zwaard uit zijn vingers, dat met luid gekling op de vloer terechtkwam.
Met zijn ene hand had hij zijn gewonde arm vastgegrepen, terwijl hij nog verder achteruit deinsde, totdat hij met zijn rug tegen de muur stond.

Zijn ogen schoten van monster naar monster, die langzaam maar zeker dichterbij kwamen, en hij wist het nu zeker. Hij was te laat. Dit was zijn sterfbed. Zonder wapen kon hij niks tegen hen beginnen, want het slijm dat hen bedekte zou op aanraking zijn huid wegbranden, en de realisatie dat hij hier niet levend zou uitkomen, begon op hem in te werken. Nee, nee nee nee nee nee, dit kon niet, dit mocht niet, hij had het haar beloofd, dit was niet de tijd en de plaats om het loodje te leggen.

Maar er was niets dat hij kon doen. De monsters waren nog maar een meter van hem verwijderd en in de volgende paar seconden voelde hij hoe er tanden in zijn arm werden gezet, hoe klauwen over zijn huid schraapte, hoe het vel van zijn lijf werd afgebrand, en hij schreeuwde de longen uit zijn lijf, waarbij de tranen over zijn wangen biggelden. Het was een pijn zoals hij nog nooit had ervaren, maar dat was nog niet het ergste. Nee, het ergste waren de schaduwen.

De duisternis die overal was, in de hoeken van gebouwen tot de silhouetten van de monsters, was in beweging gekomen. Het voelde de pijn, de wanhoop, de paniek van iemand die een langzame dood aan het sterven was, en het reageerde erop. Schaduwen kropen over de muren, over de vloer en bedekten alle plaatsen waar licht zou moeten zijn. Ze kropen over de lichtgevende monsters heen, ze volledig in een mantel van duisternis hullend, en algauw was er geen licht meer te bekennen, weggevaagd als het was.

Zo ook cirkelden de schaduwen omhoog langs de benen van de jongen, wiens gezicht was vertrokken van angst, pure vrees voor de kilte die de donkerte met zich mee bracht. Zijn benen werden verdoofd, zo kil en koud was de duisternis, die inmiddels al tot zijn middel was gekropen en zijn krachten langzaam uit hem zogen.

Langzaam maar zeker gaf zijn lichaam zich over aan de onmiskenbare macht die hem in zijn greep had, totdat er niks meer over van hem was dan een flikkerend silhouet, dat uiteindelijk ook verdween in de kolkende zwarte massa van dode vlammen. Slechts een enkele glinsterende traan was achtergebleven op de oude vloer, die ondanks de duisternis toch een schittering wist te behouden.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro