18. ~De man.

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

In de volgende hoofdstukken gaat er redelijk wat gezegd worden in het Zweeds/Noors/Engels (ik ben er zelf nog niet helemaal achter xD), iets wat Aeron niet kan verstaan. Ik ga dit niet allemaal in het Engels doen, omdat dat voor jullie én voor mij niet altijd handig is. Alles wat de mensen zeggen staat dan ook in het vetgedrukt. Zo weet je dat dit eigenlijk Zweeds/Noors/Engels is en Aeron het niet kan verstaan.

Aeron.

Een beetje overdonderd keer ik terug naar de roedel, waar ik zo goed en kwaad als het kan aan Gondolvo probeer uit te leggen wat ik gezien heb.

Zijn neusvleugels staan wijd open en ik voel zijn minachting. Mensen. Klinkt het. Als het aan hem lag vertrokken we onmiddelijk, dat is wel duidelijk.

Misschien doordat ik geen echt gesprekken met de wolven kon voeren, tenminste niet zoals mensen dat doen, ben ik nooit echt veel over Gondolvo's verleden te weten gekomen. Alle andere leden van de roedel heb ik zo ongeveer zien opgroeien, maar Gondolvo is altijd al een raadsel geweest. Hoewel ik aan enkele van zijn handelingen kan afleiden dat er mensen bij betrokken zijn geweest. Veel mensen. En niet in de positieve manier. De littekens op zijn achterpoot spreken dan ook voor zich.

Ik had kunnen weten dat Gondolvo zo zou reageren. Hij zou alles doen om de roedel veilig te houden. En zeker als dat voor zoiets als mensen was. Maar iets in de mensen die ik vandaag gezien heb fascineerde me. Misschien omdat ze zich niet opsloten uit angst voor het bos, of omdat ze met zovelen waren, of omdat ze zulke vreemde voorwerpen hadden. Zoals de doos en de hutten.

Na lang zagen kwamen Gondolvo en ik tot een compromis. We trokken verder weg, maar niet zo ver dat het voor mij onmogelijk was om terug te keren. Voor de eerste keer in al die tijd dat ik bij de roedel zat, kreeg ik op dat moment het gevoel dat ik meer en meer hun leider aan het worden was. Gondolvo leek me vaker mee te laten beslissen, en, zoals nu, hield hij ook rekening met mijn kant van de zaak. Ik vraag me af hoe Gondolvo af zou treden. Vechtend tot de dood erop volgde, zoals de gewoonte was bij wolven, of een rustige aftocht, zoals Conall had gedaan.

Wat het ook mocht zijn, voorlopig moest ik de macht nog niet hebben.

Elke dag opnieuw ging ik de man bestuderen die zo rustig het bos in kwam. Elke dag opnieuw vroeg ik me af of ik me moest laten zien, en elke dag opnieuw stelde ik de ontmoeting verder uit. Het praatmomentje tegen mezelf bestond de laatste tijd dan ook alleen nog maar uit mogelijke ontmoetingsscenario's.

Het is een zonnige dag, en de zomer zit al in de helft. Vandaag is de dag. Nu kan ik niets meer uitstellen, want ook in dit ooit zo vruchtbare bos begint het voedsel voor een roedel hongerige wolven op te raken.

Om de man niet te veel te doen schrikken, zet ik me al van tevoren op het bankje waar hij meestal even uitrust. Ik heb mijn best gedaan om iets van deftige kleren te vinden, maar verder dan een rok-achtig iets van berenvel ben ik niet gekomen. Wel heb ik me kunnen wassen in een rivier, en ik zie er, laat ik het zo zeggen, beter verzorgd uit dan ik in de voorbije tien jaar heb gedaan.

Zoals altijd houdt de man halt bij het bankje, en zonder acht te slaan op mij, begint hij vanalles te doen met de zwarte doos in zijn handen.

"Wat hebt u daar?" vraag ik, om een gesprek op gang te krijgen. Zelfs na alle gesprekken met mezelf 's avonds, klinken deze woorden stroef en onnatuurlijk.

De man draait zich naar me toe. Als hij al iets vreemds vind aan mijn kleren, dan weet hij dat goed te verbergen. "Sorry, jongen, ik versta je niet. Spreekt u Engels?"

Verbijsterd staar ik de man aan. Wat heeft hij zojuist gezegd?

"Mag ik een foto van je nemen? Ik ben half blind, weet je. Elke dag loop ik hier in deze ellendige bossen rond en fotografeer ik alles wat ik tegenkom. Thuis beschrijft mijn vrouw de foto's dan, en zo weet ik wat ik die dag gezien heb."

Ik heb absoluut geen idee wat die man aan het vertellen is en een beetje bedeesd maak ik me kleiner. Dat is zoiets wat je eraan overhoudt als je vijftien jaar lang tussen de wolven zit.

"Wil je niet dat ik een foto neem? Dat is oké, hoor. Je mag het gerust zeggen. Spreek je zelfs wel Engels?"

Dat laatste was een vraag. Dat kon ik horen aan de intonatie. Wel, dit loopt niet zoals verwacht. De man lijkt me wel aardig, maar ik had op z'n minst gedacht dat ik met hem zou kunnen spreken. Voor het eerst in heel mijn leven heb ik door dat we niet alleen zijn op de wereld. Dat ons dorpje niet de enige mensen op aarde zijn, en aan de woningen van deze man te zien, hebben we heel wat gemist.

"Weet je wat? Ik neem je mee naar mijn vrouw. Zij heeft talen gestudeerd. Misschien is het dan wat gemakkelijker om te communiceren."

De man staat op en biedt me zijn arm aan. Even twijfel ik. Wie weet waar hij me mee naartoe neemt, ik moet de wolven toch nog terug kunnen vinden?

Maar iets in de vastberaden blik van de man geeft de doorslag. Heel het gesprek lang, dat hij technisch gezien tegen zichzelf gevoerd heeft aangezien ik er niks van begrepen heb, heeft hij me niet een keer aangekeken. Zoals wolven dat doen als ze onderdanig willen lijken. Iets maakte de man daardoor kwetsbaarder dan wat dan ook. En daardoor was ik juist nog geïntrigreerder door hem.

Ik nam zijn arm aan en samen liepen we naar de vreemde hutten.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro