15| "WE GOT SCARS ON OUR FUTURE HEARTS."

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

WAARSCHUWING :bevat het onderwerp seflharm
____________________________

MITS KLEINE CIALAN zijn familie dan zo erg? Verdomme, het enige wat ik nu wis is een goed functionerende rechterhand. Alleen omdat die gek genaamd Artan er zo nodig een mes in moest steken. Het leek wel alsof hij ervan genoot mij te horen schreeuwen, of tenminste pijn te doen. Hij leek ook zeker niet de enige te zijn, zijn vrienden hadden even hard gelachen en gejuicht. Alsof het niets meer was dan een show.

Godverdomme, wat had ik ze een show willen geven.

In plaats daarvan hebben ze mij een pijnlijke hand gegeven die al twee dagen in het verband zit. Twee hele dagen. Twee hele dagen te lang. Elke keer als ik dat verband eraf haal om het te vervangen, moet ik wel kijken naar die snee. Nee, litteken. Verdomme, het gaat een litteken worden. Nog voordat de dokter het zei, wist ik het al, maar doordat ook hij die vermoedens heeft bevestigd, voel ik niets anders dan ergernis. Ergernis over het feit dat ik er weer een litteken bijheb. Ergernis over het feit dat Artan mij en hem niet gewoon met rust kan laten. Maar vooral ergernis over het feit dat ik heb verloren. Mijn gehele plan is in stukken gevallen alleen omdat Artan zo nodig zijn gehele vriendengroep erin meebrengt.

En nu zit ik dus met een litteken op mijn hand die eruit ziet alsof ik mijzelf heb gesneden.

Ik doe daar niet eens aan.

Hij echter wel.

Voorheen niet. Voorheen zaten we daar gewoon samen op de open plek, soms druk pratend, soms huilend en heel soms beiden. Ik hoefde niet telkens zo onopvallend mogelijk naar zijn polsen en armen te kijken, op zoek naar zijn slechte dagen. Of gewone dagen. Weet ik veel wanneer hij het wel en niet doet. Hij zal het niet moeten doen. Maar hoe vertel je dat iemand anders ermee moet stoppen?

Hoe vertel ik hem dat hij ermee moet stoppen?

Ik had het toen nog niet gedaan. Misschien kwam het omdat hij mijn sigaretten niet afpakte. Waarschijnlijk kwam het omdat hij begon te praten, uit begon te leggen, waarom hij hier nog kwam. Het was een simpele reden. Hij wilde gewoon weggaan van huis. Van Artan. Van zijn vader. Van zijn stiefmoeder. Van zijn zusje. Naar mij toe.

Hij verdient het niet weg te moeten vluchten van zijn thuis dat veilig zou moeten zijn. Natuurlijk moet ik dat zo nodig zeggen, alsof ik zelf niet na school gelijk ergens anders naartoe fietste. Waarom leken we toch zoveel op elkaar? Het enige wat het me oplevert, is dat ik geconfronteerd wordt met het feit dat ik me ook zo gedraag.

Ik wilde zeggen dat hij het allemaal niet verdiende, maar voor het eerst sinds dagen had ik geen stem. Woorden wilden mijn mond niet verlaten en al hadden ze dat wel gedaan, vroeg ik me af of het de juiste woorden waren geweest.

Dus hadden we daar eerst maar gezeten, wachtend op iets dat pas de volgende ontmoeting zal plaatsvinden.

Het miezerde zachtjes toen we beiden onder een boom in het park begonnen te zitten. Voor de zoveelste keer hadden we een andere plek gevonden, niet omdat we de oude wantrouwden, maar omdat we de rest van het park ook wilden bezoeken. Voor het gemak had ik mijn kas op het gras gelegd zodat dat hetgeen was wat nat zou worden. Er nu aan terugdenkend was dat niet de beste beslissing die ik had gemaakt.

Nee, het was het niet. De 'niet de beste beslissing' die ik had gemaakt, was een opmerking maken naar hem toe.

Sinds enkele dagen had hij telkens lange mouwen gedragen, een verschijnsel dat voor ieder ander normaal zou zijn, vooral in deze tijd van het jaar. Hij stond er echter om bekend de indruk te geven dat hij geen kou kon vatten en dus niets anders droeg dan een dun hemdje. Misschien had hij gehoopt dat niemand het opmerkte en voor zover te merken was, had ook niemand anders dan ik dat gedaan. Maar ik wist wat het betekende. Ik wist wat hij aan het doen was. Nog steeds. Of weer.

Ongemakkelijk had ik zijn arm vastgepakt zodra hij op zijn beurt zichtbaar geërgerd een sigaret uit mijn hand wilde slaan, zeggend dat ik echt mee moest stoppen. In plaats van de bekende opmerking "awh, je maakt je zorgen over mij." had ik zijn mouwen omhooggetrokken. Verstijfd had hij daar gezeten en verstijfd had ik daar gezeten. De stilte die tussen ons in was gevallen, liet merken dat het moment verpest was.

Ik had het niet moeten doen, en toch had ik het gedaan. Alweer.

Nog voordat ik mijn mond open kon doen, begon hij alles uit te leggen. De helft van zijn woorden ging regelmatig verloren in zijn gestotter en gejank, maar ik liet het over mij heen komen. Waarschijnlijk had ik gehoopt dat het hem op zou luchten, al wist ik het tot vandaag de dag niet zeker.

Intussen had het vreemd gevoeld zijn beschadigde huid aan te raken, dat nat was geworden door zijn tranen. Ik had niets gezegd, niet eens mijn mond open gedaan, en hij was begonnen met huilen. Op mijn hoede had ik uiteindelijk mijn hand teruggetrokken, te bang om alles erger te maken. Ik had heus wel dingen willen zeggen, maar wat moet je doen als iemand tegen je aan aan het huilen is?

Snikkend had hij uiteindelijk een hand over zijn gezicht heen gehaald om de overige tranen weg te vegen. Voor kort keek hij mij recht aan, rode ogen die recht door mij heen konden kijken. 'Weet je wat er mis is met de maatschappij?'

De vraag die ik normaal vaak genoeg had gesteld, was nu uit zijn mond gekomen, dan wel aarzelend, alsof hij wist dat het niet zijn woorden waren.

Zoals hij altijd deed, keek ik hem op mijn beurt niet-begrijpend aan. Nu hij wegkeek, pakte ik de sigaret terug en stopte hem terug in mijn mond. Ik had het niet nodig omdat zijn antwoord mij naar beneden zou halen. Ik had het nodig omdat ik niet wilde weten hoe hij het deed. Hoeveel water hij nodig had om het bloed uit de put te laten verdwijnen. Hoe zijn gezicht gefocust zou zijn op wat hij ook gebruikt. Ik wilde het niet weten.

'Vertel,' had ik dus maar gezegd.

'Ze stimuleren iedereen om anders te zijn, maar zodra ze dat zijn, slaan ze hen de grond in,' had hij op eenzelfde toon gezegd. Daarna had hij tegen mij aangeleund, dichterbij, voor zover het mogelijk was.

Het waren de woorden die alles samenvatten. Lieten horen wat ik altijd al had willen zeggen, maar op een of andere manier nooit kon, alsof ze niet voor mij bedoeld waren, alleen voor hem. Het waren woorden die inzicht gaven hoeveel er mis is met het leven. Met zijn leven. Met mijn leven. Met ons leven.

Aarzelend had ik mijn arm over zijn schouder getrokken, ervoor zorgend dat hij wel dicht bij mij moest blijven zitten. Mijn vingers gingen tussen zijn haren door, zijn onverzorgde haren die al dagen niet waren gewassen en zichtbaar veel klitten hadden. 'Je hebt gelijk.' Dat waren de drie woorden die ik erover kon zeggen.

Hij moest de afwezigheid in mijn stem gehoord hebben, want hij begon mij weer recht aan te kijken. 'Waar denk je aan?' had hij voorzichtig gevraagd.

'Nergens. Niets.'

'Jawel,' had hij mij haast onderbroken. 'Ik zie wel dat je aan iets denkt. Je krijgt een wazige blik en je bijt op de onderkant van je lip.' Waarschijnlijk had hij doorgekregen hoe hij klonk, want hij begon in een rap tempo rood te worden.

Of hij had het verband opgemerkt.

Zonder dat hij het hoefde te vragen, legde ik uit wat er was gebeurd. Het verbaast mij dat hij het verhaal nog niet had gehoord, of in ieder geval Artan had horen opscheppen over zijn overwinning. Met grote ogen had hij naar mij geluisterd, ongeloof duidelijk zichtbaar op zijn gezicht. Geen enkele keer had hij mij onderbroken, een feit dat mij eerlijk gezegd zenuwachtig had gemaakt.

Aan het einde van het verhaal deed hij echter wel weer zijn mond open. En ik had moeten hopen dat hij dat niet deed.

'Ik had niet naast je moeten zitten toen,' en hij zuchtte eens diep. 'Als ik je gewoon met rust had gelaten, dan had Artan dat nu ook gedaan en-'

'En dan wat?' had ik hem wel onderbroken. 'Dan maakt Artan je leven alleen maar zuurder? Stuurt zijn vrienden achter je aan? Bezorgt je dagelijks een blauw oog? Totdat je het eens zat bent en besluit net iets anders dan normaal je polsen door-'

'Cialan!'

Met mijn mond halfopen trok ik uitdagend een wenkbrauw op. Toen had ik weggekeken, terwijl mijn woorden traag tot mij doordrongen. 'Sorry,' mompelde ik, 'ik bedoelde het niet zo. Ik wil gewoon dat je weet dat ik je niets kwalijk neem. Wat Artan aan het doen is, zowel tegenover jou als tegenover mij, doet hij helemaal zelf. Daar kan jij niets aan doen, ook al denk je dat wel. Hij en hij alleen gedraagt zich zoals hij zich gedraagt.' Mijn sigaret begon op te raken en dus doofde ik het gehaast, zijn blik negerend.

Hij bleef echter zwijgend naar mij staren. Enkele keren knipperde hij met zijn ogen, liet de woorden tot hem doordringen. 'Ik,' maar hij slikte de rest van de woorden door. 'Sorry,' begon hij uiteindelijk toch weer te praten. 'Ik weet dat je gelijk hebt. Dat weet ik heus wel. Maar ik haat het.' Het was een zin dat ik nooit had gedacht uit zijn mond te horen, vooral niet op zo'n toon. 'Ik bedoel, ik kan er niets aan doen dat ik op jongens val. Ik kan er niets aan doen dat anderen daar niet tegen kunnen. Of het haten. Weet ik veel wat ze doen.' Gefrustreerd had hij zijn handen gebaald tot vuisten, eveneens iets dat ik nooit had gedacht te zien bij hem.

Rustig aan, had ik willen zeggen, maar die kans kreeg ik toch niet. Hij bleef praten en praten, uitte zijn frustraties. 'Ik bedoel, jij kan er eveneens niets aan doen dat je op jongens valt, toch?' Het was niet echt een vraag, tenminste niet een die een antwoord hoefde te krijgen.

'Niet alleen op jongens,' had ik mompelend toch een soort van geantwoord. Zonder dat ik het door had, had ik een nieuwe sigaret gepakt, die verveeld tussen mijn vingers bewoog. Ik had hem willen aansteken, maar hij was mij voor en stopte het terug in het doosje.

'Niet alleen jongens?' herhaalde hij, verbazing in zijn stem te horen, ook al probeerde hij het zo goed als mogelijk was te verbergen.

Ik had heus wel door wat hij aan het doen was. Hij wilde het onderwerp naar mij toe brengen, vergeten dat net ontdekt was dat hij weer begonnen was met zichzelf pijn doen.

Toch had ik het niet laten blijken; ik had mijn schouders opgehaald. 'Als ik een jongen kus, dan ben ik homo en zodra ik een meisje zoen dan ben ik hetero. Het is altijd het een of het ander in iedereens ogen.' Verassend genoeg had ik kalm geklonken, misschien zelfs te kalm.

'Heb je ooit een meisje gezoend?'

'Nee, maar dat houdt niet in dat ik niet op ze val. Daarnaast, de jongen die ik zoende, zoende ik niet eens. Hij deed het, halfdronken, maar nog steeds. En weet jij wie dat is?'

Nu was het zijn beurt geweest om nee te zeggen.

'Dat bedoel ik dus. Het gaat over mij, en waarom? Omdat hij een reputatie had die niet aangetast kon worden, en ik dat wel had. Of zoiets. Weet ik veel. Waar het om gaat, is dat ik die jongen niet eens leuk vond en genoeg meiden leuk heb gevonden om te weten dat ik op hen val.'

'En hetzelfde geldt voor jongens?' had hij nog voorzichtiger gevraagd.

Hetzelfde geldt voor jou, had ik willen zeggen. Natuurlijk had ik dat niet gedaan. Het klonk gewoon te, te té. Dus had ik alleen maar geknikt, voelend dat ik niet meer over mijzelf kon praten, mijn grens had bereikt.

Om dat te bewijzen, had ik weer zijn armen gegrepen, mijn vingers over de littekens en nog versere wonden laten gaan. Met een moeilijk gezicht had hij stil gezeten, starend naar mijn bewegingen. 'Je hoeft niet eens te zeggen waarom je dit doet,' begon ik op een veel zachtere toon te praten. 'Ik weet namelijk al waarom. Het leven is gewoon niet eerlijk, maar als je dit jezelf aandoet, verandert dat niets.' Ik was blij dat ik niet zo bot had geklonken, zoals normaal wel het geval zou zijn. In plaats daarvan had ik eindelijk een rustige toon aangenomen om de waarheid op een betere manier door te geven aan hem.

Hij had eens goed op zijn lip gebeten, het was een wonder dat het niet was begonnen te bloeden. 'Ik weet het heus wel,' had hij moeizaam toegegeven. 'Het helpt mij gewoon de wereld te vergeten.' Zijn stem was weer zo zacht geklonken, zacht en breekbaar. Hetzelfde had gegolden voor zijn houding, ineengedoken, nog net niet van mij verwijderd, al had hij het wel willen doen, ik voelde het wel.

'Er zijn andere manieren om de wereld te vergeten.'

Zonder naar hem te kijken, had ik de woorden mijn mond laten verlaten. Misschien had ik het wel moeten doen, zodat hij kon zien dat ik eveneens hoopvol had gekeken. Ik wil niet dat hij zich hopeloos voelt zodra we het park uitlopen en hij dus uit mijn gezichtsveld verdwijnt. Of ik uit de zijne. Het gaat daar echter niet om, het gaat erom dat hij zich zo verdoemd hopeloos voelt zodra we gescheiden zijn.

Of zelfs bij elkaar, zoals een woord liet horen.

'Zoals?'

Jezus, zoals? Hoe hopeloos voelt hij zich wel als hij dat moet vragen? Hoe diep is hij in de grond gestampt? Waarom moest hij zich zo voelen? Nee, waarom moest hij diegene zijn die zich zo voelde? Als iemand zijn emoties verdiende te voelen, dan was het wel Artan, de oorzaak van zijn emoties.

Ik had hem waarschijnlijk erg verbaasd aangekeken. Grote ogen en opgetrokken wenkbrauwen. 'Je praat nu toch met mij,' probeerde ik. 'Helpt dat je niet om de wereld te vergeten?' Nu was ik het die aarzelend en breekbaar had geklonken. Misschien wel smekend. Droevig. Hopeloos, want dat kon er natuurlijk ook nog bij.

Ik had mij zo ook gevoeld. Nu nog steeds. God, waaraan had hij dit verdiend? Hij kreeg maar een leven en dat was dit? Waarom? Wat had hij gedaan om dit te krijgen?

Natuurlijk, het leven is oneerlijk. Alles is oneerlijk. Maar dit, dit is meer dan oneerlijk. Het word oneerlijk gemaakt door alles en iedereen. En het oneerlijkste van alles? Ik kon niets anders doen dan toekijken hoe het nog oneerlijker wordt.

Een kleine glimlach was aan het licht gekomen, een hele kleine. Zo klein dat het amper zichtbaar was; gewoon mondhoeken die zo snel ze omhoog kwamen naar beneden gingen. 'Ik vraag me af of ze ook van dit foto's maken,' fluisterde hij, al om zich heen gebarend. 'Ik vraag me af hoe lang we hier alleen kunnen zitten. Ik vraag me af of ze hierheen gaan komen om dit te onderbreken, misschien zelfs om weer te vechten. En dat alles denken, helpt niet.' Het had zo eerlijk geklonken.

En ik had daar niet eens aan gedacht.

Ik had me gerealiseerd dat ik diegene was die telkens de wereld vergat als we hier zaten. Dus had ik meer gezegd, hopend dat er iets tussen zat dat hem de wereld kon laten vergeten.

'Samen fietsen. Ik kan wel fietsen met iemand achterop.'

'Naar het strand gaan, misschien zelfs daar blijven om te kijken hoe de zon onder gaat.'

'Naar de bibliotheek gaan, niet alleen om huiswerk te maken.'

'Samen een film kijken, of zelfs twee; ieder kiest er een uit.'

'We kunnen elkaar ook met rust laten,' had hij gemompeld, tussen mijn voorstellen door die steeds belachelijker begonnen te worden. Ik wist niet of hij de woorden meende. Hij had mij immers enkele dagen kunnen negeren, dus wie wist of hij dat opnieuw zal doen.

Hij stond echter niet op. Hij bleef zitten, leunend tegen mij aan, zijn ogen half gesloten, alsof dat hem de wereld liet vergeten. Wat hij niet kon zien, kon hem geen pijn doen. Toch?

Dat, of tegen mij aanzitten kon hem de wereld laten vergeten, want hij leunde tegen mij aan alsof ik hem kon beschermen tegen alle oneerlijkheid die hij had meegemaakt en alle oneerlijkheid die zeker nog zou komen.

Ik kan het tenminste proberen.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro