Hoofdstuk 11

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

'Je moet alleen gaan. Het is te gevaarlijk om onze beide levens op het spel te zetten.' Ik durf hem niet aan te kijken. Ja, ik zou zo graag met hem mee willen gaan om niet te hoeven beslissen over mijn lot, maar het is niet vertrouwd. We zijn een te groot doelwit. In je eentje loop je al zo veel gevaar, laat staan met twee. Dan zijn we levende schietschijven.

'Oké,' weet hij uit te brengen. Ik hoor de teleurstelling in zijn stem. Hij zet de pvc-buis tegen de muur en geeft me een licht knikje. 'Het ga je goed, Scarlet.' Dan loopt hij het houten trappetje op. De planken kraken zacht onder zijn gewicht als hij het podium op stapt. Er volgt geen "tot ziens". Misschien omdat we beiden weten dat de kans groot is, dat we geen morgen meer hebben.

'Word niet gepakt,' fluister ik nog, maar hij hoort het niet meer. Zijn gedaante verdwijnt in de donkere school.

Ik kruip weer in het hol waar ik vandaan kwam, niet-wetend wat ik nu moet doen. Wachten tot hij eruit komt? Wachten tot iemand me komt redden of zal die nooit komen? Wat als Ruby mijn enige redding nog is? Nee. Die gedachte zet ik uit mijn hoofd. Ruby is niet meer zichzelf. Waar is het misgegaan?

Ik laat me op een oude, krakkemikkige stoel zakken en luister naar de doodse stilte om me heen. Dan schiet er een gedachten door mijn hoofd die eerder de ruimte niet had gekregen. Ik wil naar huis. Ik wil me in mijn moeders warme armen laten vallen en mijn hoofd op haar met verfvlekken bedekte schort laten rusten. Een eenzame traan sijpelt over mijn wang, maar er zijn geen met eelt bedekte handen om hem weg te vegen. Het enige wat met omarmt, is de duisternis. Schaduwen nemen de vormen van mensen aan. Ze sluipen om me heen en allemaal komen ze me bekend voor. Ruby. Altijd Ruby.

Dan scheurt een luide knal de schaduwen doormidden. Het is zo luid dat mijn oren er van piepen.

Ik hoef niet lang na te denken over wat dat is. Mijn hart bonst luid in mijn borst. Ook al doet het me pijn, ik ben blij het te voelen. Ik leef nog. Ik leef nog... Ik leef... nog.

Dat had ook anders kunnen zijn.

Haar stem maakt me banger dan de knal. Het is ver weg, maar onmisbaar. 'Scarlet! Je bent goed in verstoppertje, maar vergeet niet dat ik altijd win.'

Ik weet dat ik niet nog langer hier kan blijven zitten. Zij heeft eindeloos de tijd. Ik niet. Ik moet hier een uitweg vinden, voordat zij een weg naar binnen vindt. Maar ik kan nergens heen. Deze plek heeft een deur en wat dan? Net als de conciërge nodeloos gaan rennen? Ik zie het niet goed gaan.

Mijn oog valt op de grijze pvc-buis die de conciërge op mij had gebruikt. Ik had hem niet gezien... zij zal mij ook niet zien. Ik moet gewoon hard genoeg slaan. Kan ik dat? Kan ik het gezicht dat zo dicht bij het mijne is geweest raken? Met trillende handen raap ik de buis op. Het is niet Ruby, maar een monster waartegen ik vecht. Als ik het mezelf maar lang genoeg vertel, moet ik mezelf wel gaan geloven.

'Scarlet... Ik weet dat je hier ergens bent.' Haar stem is dichtbij. In gedachten zie ik haar het theater binnen lopen.

Mijn handen vouwen zich steviger om de pvc-buis. Ik druk mezelf in het hoekje net achter de trap. 'Ru-' Ik haal diep adem. Mijn keel voelt gesnoerd, maar ik moet dit doen. 'Ruby, ik ben hier. I- ik geef me over.'

'I-ik... ik heb geen wapen. Ruby, het spijt me. Ik zal niet langer rennen.' Ze hoeft nog maar een paar stappen te zetten en dan kan ik haar raken.

Het geluid van voetstappen stopt abrupt. Dan volgt er een luid klingelend geluid. Een zwart metalen pistool valt voor mijn voeten neer. 'Dan heb ik ook geen wapen meer.'

Misschien bedoelde ze het niet zo. Toch kan ik mijn vingers niet versoepelen en blijf ik me angstvallig vastklampen aan de pvc-buis, het enige ding dat me nog veiligheid biedt. 'Kom, dan praten we erover,' probeer ik met een vaste stem te zeggen, maar ik hoor een trilling in mijn stem. Het enige antwoord dat ik krijg, is doodse stilte.

'Ruby? Ben je er nog?' Een rilling loopt over mijn rug, alsof het vingernagels zijn die langs me krassen, mijn schouders vastgrijpen. Een luchtstroom glijdt langs mijn nek, alsof ze achter me staat.

'Misschien... Ben jij er nog?' De woorden zijn slechts een fluistering. Wat volgt, zorgt ervoor dat mijn haren overeind gaan staan. 'Want dat zou heel dom van je zijn.'

Nu ben ik het die antwoord met stilte. Ze is niet dom, ze weet dat ik hier nog ben. Waar had ik dan heen gemoeten?

De trap kraakt zacht. Ze komt beneden. Mijn vingers zijn ijskoud en mijn handpalmen zijn bezweet. Een schaduw komt naar beneden. Nog even, vertel ik mezelf. Nog even... heel even! Dan met alle kracht zwaai ik en voel ik hoe de buis tegen iets aankomt. Ik weet niet wat ik raak, maar het geeft een holle "doink".

Een zachte kreet komt van naast me als ze op haar knieën valt. 'I- ik wist het... Ik wist dat je niet zou praten,' piept ze verwijtend. En om een of andere reden voel ik me schuldig, al zitten er vegen en rode spetters in haar schooluniform. Ik ben er zeker van dat het geen verf is.

'Ren...' gromt een duistere stem die niet de hare is.

En dat is wat ik doe. Mijn lichaam komt in beweging, mijn hand schuurt over de grond en grijpt de loop van het wapen vast. Half struikelend ren ik de wenteltrap op, terwijl ik Ruby in het gat onder de grond achterlaat.

De wereld boven de grond is niet veel beter. Net zo duister als ondergronds. Misschien zelfs wel duisterder. Ik ren het theater uit, niet achteromkijkend. Niet dat ik dan wat zou zien, het flikkeren van de lampen verblinden mijn aan de duisternis gewende ogen.

Achter me klinken voetstappen, maar Ruby lijkt niet de moeite te nemen om te rennen. Misschien omdat de rollen nu omgedraaid zijn. Ik heb het wapen, ik heb de macht. En het ligt als een zwaar gewicht in mijn hand. Ik wil geen monster zijn. Ik wil niet zijn zoals zij. Ik wil haar niet opwachten. Laat me haar niet opwachten! Ze... ze mag niet dood. Niet zij ook.

Onhandig struikel ik wat naar achteren. Weg van haar en weg van het gevaar, als mijn voet achter iets blijft haken. Ik kan me niet opvangen en val hard achterover. Direct voel ik mijn knieën vochtig worden. Mijn handen zijn kleverig en warm. Een schreeuw kan ik nog net binnenhouden.

In het flitsende licht van de gebroken lampen zie ik dat mijn knieën doordrenkt zijn met rood en het is geen verf. Mijn adem stokt als ik naar het lichaam van de conciërge kijk. Zijn schele ogen zijn opengesperd en kijken naar de flikkerende lichten. Er staat angstige uitdrukking op zijn gezicht vastgevroren.

Er is te veel bloed op zijn borst voor een enkel pistoolschot. De hele gang is bedekt met rood, alsof iemand met de vloeistof geschilderd heeft. Onleesbare woorden dansen over de muren.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro