Niet dichtbij, maar ook niet ver weg

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・

Met elke pootstap, werd het gewicht op IJsspikkels schouders zwaarder. Ondanks dat ze allang blij was dat ze weg waren gekomen van Vuurblad, begon de constante duisternis om haar heen toch zijn tol te eisen. Ze had geen idee meer welke dag het was. Hoe lang was ze hier nu al niet? Dagen? Manen? Hoe zou Goudsneeuw het zonder haar hebben? En Drakenvlieg? Zouden de Clans eindelijk rust hebben? Zou Donderster over zijn depressie zijn heengekomen? Ze had zoveel vragen waar ze antwoorden op wilde, maar die kreeg ze nog even niet. Ze zat hier vast zonder enig idee te hebben wat ze moest gaan doen.

'Zijn we al bijna bij het meer?' vroeg ze om de spanning tussen haar en Bruinwilg te verbreken.

De bruine kater knikte weifelend. 'Het is niet dichtbij, maar ook niet al te ver.'

IJsspikkel peinsde. Ze was blij dat ze er nog niet waren eigenlijk, al wilde ze geen moment langer wachten om Licht te zien. Maar ze had tijd nodig om te denken. Hoe moest ze hem in vredesnaam gaan redden uit een meer? Zij was geen RivierClankat of geest! Wat kon ze doen tegen magisch water?

'Je had het over een offer, maar wat zou ik moeten offeren? I-Ik heb niks bij me en zover ik weet groeien hier geen speciale kruiden of rent hier goede prooi rond?' IJsspikkel keek onzeker om zich heen, ze wist van tevoren al echter dat ze niet zomaar een oplossing in dit mistige bos zou vinden.

Bruinwilg boog zijn kop ietsjes en staarde naar zijn poten. Schuldgevoel stroomde van hem af als een overspoelde rivier. 'De enige manier om Licht terug te krijgen is', fluisterde hij, 'door een ziel voor een ziel te ruilen...'

De witte poes verstarde onmiddellijk. 'Een ziel voor een ziel? Wie zou ik ooit kunnen opofferen? Er zijn hier amper andere zielen! Ik weet niet eens of ik het wel aan zou kunnen... Licht zou dat ook niet willen. Als hij hoort dat we dat gedaan hebben, plonst hij waarschijnlijk meteen weer terug!'

Bruinwilg slikte en knikte zwakjes, terwijl hij zijn ogen stijf samen kneep. Er leken tranen in zijn groene ogen te springen toen hij ze weer opende.

'W-Wil jij jezelf opofferen voor je zoon?' prevelde ze zachtjes. Want wie was een andere optie?

Een rilling schoot over Bruinwilgs opgezette vacht. Hij opende zijn mond om te spreken, maar het bleef stil. Ze kon hem alleen maar horen huiveren. Voorzichtig zette de bruine kater toen een stapje naar achteren. Gaat hij nu weg? dacht IJsspikkel verschrikt. Ze kon dit echt niet zonder hem doen!

Met haar ijsblauwe ogen keek ze hem ongelovig aan. 'Heb je nog een ander idee dan? Jij wist wat we moesten doen, je hebt toch zeker wel over een oplossing nagedacht?'

'Nagedacht wel', antwoordde de geestige kater, 'gevonden niet.' Zijn staart zwiepte zachtjes heen en weer als een rietpluim in de wind en hij fronste. 'We zouden een van de twee andere katten hier kunnen opofferen. Die witte en die oranje ... ik denk dat zij onze enige hoop zijn.'

IJsspikkel schudde direct haar kop. 'Nee, wat ze ook van me willen, dat ga ik ze niet aandoen. Niet als het niet volledig uit henzelf komt. Ik weet nu wat het meer van verloren zielen doet en dat wens ik helemaal niemand toe. Zo wreed kan je gewoon niet zijn.'

Bruinwilg zuchtte. 'Je hebt gelijk.'

Daarna bleef het stil. De twee katten wandelden verder, allebei diep nadenkend, maar geen van beiden sprekend. Wat viel er ook te bespreken?

Plots veranderde het duistere landschap. De mist dreef langzaam uiteen en de bomen begonnen te verdwijnen. Een klein grasveld spreidde zich uit en de wind golfde erover heen. Aan de oever bleef het donkere water rustig liggen. Het sloeg niet over de kleverige modder. Het rimpelde niet met de wind mee. Het was doodstil, geen greintje leven te bekennen. Enkel het vervaagde, mistige licht dat in de diepte verscholen zat was met het oog te zien. Het meer werd ook weer half ingesloten door de mist, waardoor IJsspikkel geen idee had van hoe groot het nu werkelijk was. Hoeveel zielen zouden hier vastzitten tot in oneindigheid? Niet dood, niet levend - niks.

Bruinwilg was diep in zijn gedachten verzonken, maar zodra hij het water zag, werden zijn ogen groot van schrik. IJsspikkel sloeg zijn staart naar hem uit, om hem te kalmeren, maar die werd weer weggeslagen. Een traan rolde over zijn gestreepte wangen. 'H-Het spijt me, IJsspikkel. Ik dacht dat ik het in me had. Ik dacht dat ik dit kon! Maar het lukt me gewoon niet. Iedereen had altijd gelijk over me - ik ben een lafaard. Ik heb alles over voor Licht. Alles! Maar toch ... iets in me houdt me tegen, mijn zwakte.' De bruine kater schudde zijn hoofd en draaide zich om. 'Zeg hem dat ik van hem houd en dat het me spijt', snikte hij stilletjes. Vervolgens rende hij weg en vervaagde met de mist mee.

IJsspikkel bleef aan de grond genageld staan. Had hij haar nu echt achtergelaten? In dit woud waar ze niemand kende? Hoe moest ze ooit meer thuiskomen nu? Hij heeft me in de steek gelaten! dacht ze in paniek. Hoe kan ik Licht nu ooit uit dat meer krijgen? Ik weet niet eens hoe het allemaal werkt! Al haar haren schoten overeind, zoals die van een egel. Gestrest liep ze haar eigen staart achterna. Denk na, denk na, denk na.

En zo begon ze ook te denken. Ze had Licht nu meer nodig dan ooit, door Bruinwilgs plotselinge vertrek. Licht zou wel weten wat ze moesten doen. Ze zouden elkaar weer kunnen helpen, zoals ze vroeger hadden gedaan.

Haar ogen sluitend, beeldde ze zich weer de vuurrode kater in. Hij had met haar gevochten, hij had haar aan het lot willen overdragen! Verdiende hij het dan echt niet om in het meer gestopt te worden? Hij is toch niet meer dan een mosballetje in de poten van de lotkatten, probeerde ze zichzelf te overtuigen. De enige manier om een ziel in het meer te krijgen, was om zoveel mogelijk haat op te borrelen jegens het lot. Ze moest hard worden, wist ze. Ze had het al eerder gedaan en nu had ze haar duistere kant opnieuw nodig. Hoe graag ze het ook wilde ontkennen, ze wist dat ze er eentje had. Haar grootste vijand, maar soms ook haar beste vriend.

Het lot heeft ons op een levensgevaarlijk missie gestuurd. Ze steken zelf nooit een poot uit, dacht ze woest, haar spieren aanspannend. Ze hebben ervoor gezorgd dat de helft van de uitverkorene groep me niet eens meer zal herinneren! En daarna hadden ze haar teruggestuurd naar de plek waar ze haar vrienden had verlaten - tegen haar wil in. Maar het was te laat geweest. Slangentand, Blauwpels, Pruimpoot, allemaal waren ze al verdwenen toen ze terugkeerde. Ze was helemaal moederziel alleen en had geen flauw idee waar ze naartoe moest gaan.

Een vloedgolf van emotie spoelde over haar heen toen ze terugdacht aan alles wat ze al had meegemaakt. De hopeloosheid, de woede, het verdriet, de eenzaamheid, het kwam allemaal weer naar boven bij haar. Voor zo lang had ze gestreden en gevochten. Rust was nooit echt op haar pad gekomen en ze snakte ernaar alsof het de lucht was die haar in leven zou houden.

Huilend zakte ze in elkaar. Ze voelde zich net zo zwak als Bruinwilg was. Wellicht was het gewoon tijd voor haar om haar verlies te accepteren. Zodra het lot haar geheugen van haar had weggenomen, zou ze eindelijk in rust kunnen leven. Ze zou dan niet constant meer hoeven vluchten. Ze zou geen geheimen meer voor haar geliefden moeten verbergen. Ze zou oprecht gelukkig kunnen worden, zonder haar angst die een eigen leven was gaan leiden.

Maar toch porde een onzichtbare tak nog in haar buik toen ze naar het schimmige meer staarde. Licht, dacht ze somber. Hij kon haar altijd weer opvrolijken als het niet goed met haar ging. Hij bracht werkelijk het licht met zich mee. En nu moest hem redden.

Met haar poten veegden ze de tranen van haar gezicht af en stond op, voordat ze opnieuw ging zitten. Wat wilde ze nu eigenlijk gaan doen? Was er een plan?

'Gaat het een beetje?' vroeg een vriendelijke stem uit het niets. 'Of natuurlijk gaat het niet. Dat kan ik zelf ook wel zien. Niet dat je er niet goed uitziet ofzo! Gewoon dat je er niet op je best uit lijkt te zien. Of nouja, nee laat maar. Ik heb mezelf weer heerlijk awkward geïntroduceerd, niet?'

IJsspikkel draaide haar kop naar de wit en oranje kater om. De jonge ziel had een gekke glimlach rond zijn snoet, maar hij zag er wel aardig uit. Hij begon een beetje ongemakkelijk op zijn poten te schuifelen toen de stilte langer begon te duren.

'Als je niet wil praten, is dat ook goed hoor! Ik kan heel goed stil zijn - of eigenlijk niet, maar dat heb je nu wel gemerkt zeker, haha. Sorry, ik ben helemaal niet grappig. Maar ik dacht misschien kan ik je helpen door je op te vrolijken!' Hij trok zijn poten opgewonden één voor één op en keek haar vragend aan.

Hij hoort ook bij het lot, probeerde IJsspikkel zichzelf te vertellen. Hij hoort bij het lot.

Voorzichtig stapte ze naar hem toe. Je kan me inderdaad helpen, maar niet op de manier die je denkt, dacht ze stilletjes toen ze haar ogen sloot. Haar hart klopte snel in haar keel en haar poten schreeuwden vurig dat ze dit niet moest doen. 'Het spijt me', prevelde ze toen.

De geest lachte ongemakkelijk. 'Waarvoor? Haha.'

Zo snel als de bliksem ontblootte IJsspikkel haar klauwen even en spande haar spieren goed aan. Ze kneep haar ogen stijf dicht en gaf de aardige kat toen een klap zo hard als ze kon tegen zijn hoofd.

De gevlekte kater gilde kort, voordat zijn stem weg stierf en hij op het gras viel. Zijn plof zorgde ervoor dat het gras om hem heen recht overeind kwam te staan, waarschijnlijk bang voor wat IJsspikkel met hem van plan was. En dat was de witte poes zelf ook.

Zo zacht als ze kon, pakte ze hem bij zijn nekvel en begon hem richting het meer te slepen. Haar emoties waren compleet verdwenen en ze staarde hol voor zich uit, haar blik duister. Je verdient dit niet, dacht ze stilletjes. Maar Licht ook niet. Het spijt me verschrikkelijk.

・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・ ⋆ ・ ⠄⠂⋆ ・

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro