2

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

"Wacht! Wacht!" werd er geroepen toen de loopplank al weg was gehaald en het touw dat aan het schip vastzat werd losgemaakt van de kade.

Een jonge man met kort bruin haar en een volle tas in zijn handen rende de kade op. Hij rende langs koning Arvid heen.

"Jasper?" hoorde ik Arvid verbaasd zeggen en ik keek over de reling van het schip.

"Leg de loopplank terug!" riep Jasper naar de soldaat die naast me stond met de plank in zijn handen.

"Wat ga je doen?" vroeg Arvid, maar zijn broer keek hem niet aan.

"Hey!" schreeuwde de koning toen geïrriteerd dat zijn broer hem negeerde. "Geef antwoord op jouw koning!"

Jasper draaide zich om en zuchtte.

"Het spijt me, Uwe Majesteit," zei hij toen nederig en de koning liep op hem af.

"Waarom?" vroeg hij aan zijn broer.

"Er is hier niks meer voor mij," zei Jasper. "Laat me ook mezelf vinden tijdens die mooie reis die uw vrouw gaat maken,".

Ik zag dat het mijn man raakte dat zijn broer weg wilde gaan.

"Alstublieft. U weet dat ik graag had willen blijven, maar wees eerlijk met uzelf... ik heb u alleen maar problemen gegeven de afgelopen jaren. Ik wil er even op uit. Een avontuur zal me goed doen," zei Jasper en keek zijn broer lang aan. Hij legde zijn hand op de schouder van zijn broer, die zich overrompeld voelde.
Uiteindelijk ontsnapte er een zucht uit de mond van de koning en knikte toen.

"Ik kan je niet dwingen hier te blijven," was zijn antwoord en Jasper was hem enorm dankbaar. Een ongemakkelijke omhelsing vond plaats tussen de twee broers.

Daar zaten we dan. Met z'n drieën op mijn schip dat koers naar Efea uitzette.

Met een uitzicht aan de achterkant van het schip van de kade waar de Cazaanse burgers en mijn geliefde man ons allen uitzwaaiden dat steeds kleiner en kleiner werd, dacht ik aan dit nieuwe avontuur. Hoe zou het allemaal verlopen? Zou ik mijn antwoorden vinden?

De golven ketsten tegen het hout van het romp van het schip aan, terwijl mijn handen over de reling van het dek gleden.

"Ben je onrustig?" vroeg Dion toen plots aan me. "Wil je nu al naar huis?"

Ik lachte en schudde mijn hoofd. "Onrustig? Ja. Naar huis? Nee. Ik omarm deze reis,".

"Tuurlijk," reageerde Dion en leunde met zijn ellebogen op de houten reling en tuurde naar de horizon.

De zon scheen fel en stond hoog aan de lucht. Er waren bijna geen wolken te zien.

"Wat vind je er van dat Jasper meegaat?" vroeg hij toen nieuwsgierig.

"Geen idee," zei ik, terwijl ik er over nadacht. "Hij heeft altijd wel een eigen agenda,".

"Daarom. Een paar weken geleden was ik in een herberg en daar zag ik Jasper gokken," begon Dion en hij keek heel even om zich heen. Daarna boog hij zich iets dichter naar me toe.

"Elk persoon die het spel met hem speelde verloor," waren zijn toevoegende woorden.

"Hoezo is dat erg?" vroeg ik en moest lachen. "Dan is hij goed in het spel,".

"Hij bespeelt mensen. Als hij simpele burgers al zo voorliegt. Wat zou hij dan doen met de koning? Met jou? Met Cazadon?" wilde Dion een punt maken.

Ik keek het dek rond, maar zag Jasper nergens staan. Mijn blik gleed naar de dichtsbijzijnde soldaat in mijn buurt en vroeg hem waar Jasper was.

"In zijn hut," was het antwoord.

Ik wendde me weer naar mijn broer.

"Hij is nu hier bij ons. Hij kan niks met Cazadon doen op dit moment," zei ik tegen hem. "Maak je niet druk,".

"Houd je ogen op. Dat is het enige wat ik zeg," zei hij.

"Ik heb jou, toch?" glimlachte ik.

Twee dagen vlogen voorbij en het leven op een schip voelde best eentonig aan. Het schip vaarde Tashirs Wateren in dat ter zuiden lag van Eras.
Dion maakte al een opmerking dat Tashir een grote titaan was dat heerste over alle oceanen op Aarde. Maar het beest was diep in de onderwereld van de oceaan en zou, hopelijk, nooit bovenkomen. Dion vertelde dat als dat zou gebeuren, er vloedgolven zouden ontstaan die ons vele landen zou treffen. Ik reageerde dat ik hoopte dat dat nooit zou gebeuren en dat hij me de volgende keer niet meer zulke griezelige verhalen moest gaan vertellen.

Het plan was om uiteindelijk in de haven van het Zonnenrijk, een eiland ten oosten van Efea, aan te meren en daar onze reis voort te zetten.

Ik was al misselijk geworden en had overgegeven.  Mijn man had zeebenen, net als zijn vader, maar ik was niet voor de zee gemaakt.
Daarentegen hielp het voedsel op zee ook niet erg mee.
De kok, waarvan de kapitein had gezegd dat hij echt goed kon koken, had maar één specialiteit en dat was gepekeld varkensvlees, aardappelen en zeekomkommer. De zeekomkommer sloeg ik over, want de glibberige donkerblauwe groente zag er totaal niet aantrekkelijk uit.

De zon ging na uren langzaam onder en een oranje-achtige kleur glinsterde prachtig over het zoute water.

Ik lag in bed onder een warme wollen deken en had het boekje dat Arvid me gegeven had in mijn hand.
Het was niet bekend wie dit geschreven had, maar er stonden een paar pagina's in over Efea.
Ik begon de met inkt geschreven letters te lezen tot er op mijn deur werd geklopt.

Dion stapte binnen.

"Dion! Ik lees net dat er in Efea vele stammen leven die allemaal toegewijd zijn aan één leider, genaamd Bagu. Oh en Efea heeft veel regenwouden, maar ten westen ligt het land Emperal waar een keizer heerst, en dat is een graslandschap waar ook weinig bossen zijn," begon ik enthousiast te vertellen, maar zag een serieuze blik in zijn ogen.

"Wat is er?" vroeg ik verbaasd.

"Er komt een storm aan," antwoordde hij. "Blijf hier in de hut,".

"Kan ik niet helpen?" vroeg ik, terwijl de zenuwen door mijn lijf gierden.

"Nee, blijf hier," zei hij en op dat moment liep Jasper langs de deur van mijn hut.
Dion sprak hem gelijk aan en wilde dat hij in mijn kamer verbleef.

"Let op de koningin," beval Dion en de commandant in hem kwam naar boven. Hij trok de deur dicht en Jasper en ik keken elkaar aan.

Daarna werd mijn blik door een snelle flits aangetrokken die de kamer verlichtte.
Ik klom uit bed en liep naar het kleine raampje in mijn hut.
Grote donkere tot aan zwarte wolken kwamen ons in de verte tegemoet.
Ik hoorde de voetstappen boven ons op het dek hard rondrennen en er werd met spullen gestommeld.

"U deed niet moeilijk toen ik aan boord kwam," begon Jasper en hij kwam naast me bij het raam staan.

"Waarom zou ik?" zei ik zonder hem aan te kijken. Mijn ogen hielden zich vast aan de storm in de verte, waarvan de donder steeds luider te horen was.
Ineens begon het te regen. Dikke druppels ketsten tegen het glas van het raam aan.

"Ik weet dat u me niet zo mag," ging hij verder.

"Je bent de broer van mijn man, de koning,"

"Ja, daar wordt ik constant aan herinnerd,"

"Blijkbaar is dat nodig," toen keek ik hem aan en onze blikken leken met elkaar te spreken.
Hij wist precies waar ik het over had. Jasper gaf problemen en mijn man moest hem elke keer helpen. Beter gezegd: redden.
Voor een tijd besloot ik te stoppen met zorgen maken. Dat hielp toch niet. Dit was een volwassen man, die zijn eigen keuzes kon maken. Zo lang mijn man hem in zijn leven wilde houden, accepteerde ik dat.
Maar toch hoopte ik dat Jasper ooit zou veranderen of voor altijd weg zou gaan.

"En daarom ben ik nu hier. Net zoals u op een reis naar mezelf," merkte Jasper op.

"Toch? Dat is wat u gaat doen? Op zoek naar de ware u," en zijn woorden leken me te bespotten.

Op dat moment begon het schip te schommelen en ik viel bijna om.
Jasper greep zich vast naar het uiteinde van het bed.

"Wat gebeurt er?!" riep hij en de deur vloog open.

Een soldaat kwam drijfnat naar binnen en keek ons aan.

"Uwe Majesteit, we worden aangevallen," riep hij.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro