Hoofdstuk 30

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

"Wat gebeurt er?" vroeg ik en Maltar ging dichtbij me staan.
Het licht doofde langzaam en een man in een wit met gouden tinten gewaad en een staf. Achter hem stonden er een paar mensen zoals hij en daarachter een groot leger soldaten.

Ik keek naar Urgull en zag dat hij ineens geboeid was met witte ketens om zijn polsen.

"Je kan geen magie meer uitoefenen," zei de man met een zware stem.

De man keek mij en Maltar aan.

"Ik neem aan dat jij geen dreiging vormt?" vroeg hij aan mij en ik knikte langzaam.

"Agottanen en aanbidders van het Heilige land," siste Urgull.

"In de naam van onze goden van het Heilige Land, de scheppers van onze magie, kennis en wijsheid, verban ik jou, Urgull, kwaadaardige tovenaarszoon, stichter van de chaos, naar de gevangenis van Ozkada. Gij zult eeuwig boetedoen in het rijk van de zondaars. De Beschermers van Ozkada zullen je meenemen naar het lot dat gij verdiend," zei de man en maakte grote ronde bewegingen met zijn armen.

"Nee! Nee!" schreeuwde Urgull en de grond onder hem te trillen. Zijn voeten en benen werd opgeslokt door de aarde. Urgull verdween langzaam onder de grond.

"Infernio's krachten zullen blijven bestaan! Agotta zal vallen!" waren de laatste woorden van deze vreselijke vijand.

"Dit afschuwelijke monster zal nooit meer terugkomen. Ozkada zal daarvoor zorgen," zei de man en keek ons allemaal aan.

De koningen kwamen bij ons staan.

"Dit gevecht was bedoeld voor jullie," zei koning Rael tegen de man.

"En wij zijn jullie dankbaar voor het stoppen van deze chaos," ging de man verder.

"Wie bent u?" vroeg ik.

"Vergeef me. Mijn naam is Djaloya, de Zonnepriester," zei hij en wachtte tot ik wat ging zeggen.

"Mijn na-," begon ik, maar Maltar onderbak me.

"Zeg niks tegen hem," gromde Maltar en de andere gedaantewisselaars gingen achter hem staan. Melo deed een stap naar voren en keek Maltar aan.

"Het maakt niet uit, want ik weet al wie je bent. Het nieuws verspreid zich als een lopend vuurtje, Kind van de Maan," zei Djaloya.

"Wat wil je?" vroeg Maltar.

"We willen dat je mee komt naar Agotta. Over jouw bestaan moet beoordeeld worden," zei hij.

"Beoordeeld? Ik sta niet toe dat je haar meeneemt," gromde Maltar.

"Jullie mogen mee," zei hij toen en de leeuwen reageerden verrast. "Een paar in ieder geval,".

"Waarom word ik beoordeeld?" vroeg ik verbaasd.

"Dat is de wet der Magie. Je hebt magische krachten en je bent het Kind van de Maan. Als je niet mee gaat zal dit niet goed aflopen," legde Djaloya uit.

Ik keek Maltar aan.
"Ik moet dit doen," zei ik.

"Dat hoeft niet. We vechten opnieuw," reageerde hij.

"Voor ons kindje. Het heeft al een oorlog overleefd. Stel dat het nu fout gaat. We zijn met te weinig," fluisterde ik.

"Heb je een besluit gemaakt?" vroeg Djaloya ongeduldig.

"Ik ga nergens heen zonder mijn vrienden," zei ik.

"Prima," zei hij. "Kies ze uit,".

Aveline, Stef, Kyra en David kwamen bij me staan toen ik naar hen gebaarde.

"Ik ga gegarandeerd mee," zei Maltar.

"Ik ga ook mee," zei Lura. De witte leeuwin stapte naar voren.

"Dat is dan genoeg!" zei Djaloya.

"Lura," begon Melo. "Waarom? Je kan niet zomaar weggaan,".

"We hebben allemaal een plicht. Maltar gaat naar Agotta. Hij kan nog een extra leeuw gebruiken," zei ze en gaf hem een kopje. Ze likte zijn wang en Melo knikte.

"Succes," zei hij en Lura kwam bij me staan.

Koning Arvid kwam op me af, terwijl hij op zijn paard zat. Gevolgd door koning Rael.

"We redden het vanaf hier," zei ik.

"Weet je het zeker?" vroeg koning Arvid.

"Ja," zei ik. "Neem het leger mee terug naar het Land van de Maan. Ik hoop dat u, koning Zerwin, op de troon wilt letten tot ik terug ben,".
Koning Zerwin knikte.

"Het was me een eer om met jou samen te vechten, koningin Amara," zei koning Arvid.

We namen afscheid en ik liep naar de zonnepriester toe.

"Jullie kunnen niet zomaar gaan," zei een zware luide stem. De Gouden Draak van Eyliss liep op ons af. Zijn grote klauwen waren angstaanjagend en zijn ogen zagen er duister uit. De gouden schubben glinsterden in het zonlicht en de draak keek Kyra en David aan.

"De fluit moet vernietigd worden," gromde de draak en de andere draken kwamen bij hem staan.

"Mijn vader heeft het aan mij gegeven," riep David. "De fluit bestaat met een reden,".

De draak brulde en daalde met zijn kop naar de grond. Hij keek David van dichtbij aan.

"Het is honderden jaren geleden dat de draken de andere levende wezens iets verschuldigd waren. Nu hebben wij deze volbracht en wij zullen nooit meer opgeroepen worden door een simpele fluit," zei de draak en ik zag dat hij boos begon te worden.

"David, geef de fluit," zei Maltar.

"Nee! Dit is van mijn vader. Een geschenk voor mij," begon hij.

"We willen geen ruzie met draken en je moet een draak al helemaal niet boosmaken," gromde Maltar.

"De fluit kan vernietigd worden met drakenvuur," ging de draak verder. "Geef de fluit,".

"Doe het," mengde de zonnepriester zich met het gesprek.

David pakte de fluit uit zijn zak en de Gouden Draak reikte zijn klauw uit. David legde de fluit erin en de draken waren tevreden.
De Gouden Draak vloog plots hoog de lucht in en gooide het fluitje omhoog.
De draak opende zijn bek en een grote vlam van drakenvuur spuwde er uit. De fluit smolt helemaal weg en de draak landde weer op de grond. Druppels van de gesmolten fluit vielen naast hem op de grond.

"Maar," begon de draak en maakte een reptielachtig geluid. Een rode draak kwam naar voren en deze was veel kleiner dan de rest van de draken.

"Kayda," riep David uit en de kleine rode draak liep op hem af.

"Zij behoort nu tot jou," zei de draak en Kyra en David aaiden Kayda.

"Dank u wel," zei Kyra blij en ook David was dankbaar.

"Het is tijd," gromde de Gouden Draak en spreidde zijn grote vleugels. Hij was intimiderend.
Hij vloog de lucht in en alle andere drakem volgden hem.
De grote wolk die diende als een portaal, verscheen weer hoog aan de hemel. De draken vlogen er doorheen en waren weg.

Ik keek de zonnepriester weer aan.
"Alles is nu gedaan," zei ik en Djaloya knikte.

Hij maakte een paar bewegingen met zijn staf en het witte licht kwam te voorschijn. Het scheen over mij en mijn vrienden heen.

Plots stonden we allemaal voor een gigantische poort, midden in de bergen.
We liepen er doorheen en zagen ineens een enorme witte stad. Een grote muur met hoge wachttorens en in het midden stond een wit paleis. Het viel me op dat er veel torens aan vastzaten. Het zag er sierlijk uit.

Djaloya leidde ons naar de stad en het leger liep achter ons aan.
"Welkom in Agotta. Het centrum der Magie," zei Djaloya vol trots en we liepen door de poort van de grote stadsmuur heen.
Het was er zo vredig en rustig, ookal waren er heel veel magische mensen die hun dingen aan het doen waren.

We kwamen aan bij het grote paleis en we volgden Djaloya naar binnen.
De hal was enorm hoog en er stonden stevige brede pilaren om dit hele gebouw te ondersteunen.

"De zaal van Gerechtigheid," verwelkomde Djaloya ons.

"Hier zullen we allen samenkomen, om te oordelen over jouw bestaan," ging hij verder.

"Als jullie haar iets aan doen!" gromde Maltar. Hij stond recht tegenover Djaloya en keek hem dreigend aan.

"Wees blij dat je hier mag zijn, want je weet dat dat eigenlijk niet mag," zei Djaloya rustig.

"Ik heb geen moeite met het doden van een priester," brulde Maltar en balde zijn vuisten.
Ik legde mijn hand op zijn schouder en Maltar zette een paar stappen naar achteren.
"Jullie blijven hier. Jullie krijgen wat te eten en te drinken, terwijl ik de bijeenkomst regel," antwoordde Djaloya en wees naar een deur aan de zijkant van de zaal.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro