hoofdstuk 2

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng


P.O.V. Norah

Niall wrijft zacht over mijn rug. Ik begraaf mijn gezicht in zijn nek.

Omdat we tegen elkaar aanstaan, voel ik het op-en-neer gaan van zijn ademhaling. Het regelmatige gebonk van zijn hart stelt me gerust.

Niall laat me, meteen met één omhelzing al, thúís voelen.

Genietend sluit ik mijn ogen. Wat heb ik dít gemist, in alle jaren dat ik leef: een oprechte omhelzing.

Zijn handen maken geruststellend kleine, cirkelende rondjes over mijn rug. Zo af en toe haalt hij een hand door mijn haar.

Ta gra agam duit,” zegt Niall zachtjes.

“Huh, wat?” vraag ik verbaasd aan mijn broer.

“Ta gra agam duit,” herhaalt hij. “Het is Iers voor ‘ik hou van je.’” voegt Niall eraan toe, met een lach rond zijn lippen. Ik krijg een glimlach op mijn gezicht.

Een poosje later laten we elkaar voorzichtig los. In de verte hoor ik een uil roepen. Niall laat zijn handen op mijn schouders rusten. Niall kijkt me aan, met gemeende blijdschap in zijn ogen.

“Waar was je, al die tijd?” vraagt hij aan me.

“Hoe bedoel je?” vraag ik verbaasd. ‘Tijd’, galmt het door mijn hoofd. Dan bedenk ik me iets, ik kom zó erg in de problemen! Als een donkere, zware deken overvalt het me.

Razendsnel draai ik me om. Ik kijk omhoog, naar de kerktoren. De verlichte klok wijst met haar wijzers een tijd aan. Ik schrik.

Mijn broer merkt het blijkbaar gelijk, want hij legt zijn handen steviger op mijn schouders. Hij trekt me iets dichterbij naar hem toe.

“Wat is er?” vraagt hij bezorgd.
Ondertussen pakt hij een plukje bruin haar van me, en laat dat door zijn vingers glijden. Dan stopt hij het achter mijn oor.

“Mijn… mijn ouders, ze… ik moet nu naar huis!” stamel ik.

Vragend kijkt hij naar me. Dan verschijnt er een vastberaden blik in zijn ogen.

“Ik rijd wel, kom maar.” Hij duwt me voorzichtig richting zijn donkere auto. Die staat op het parkeerterrein van ons restaurant.

Als ik achterom kijk, zie ik dat de lichten van de keuken uitgaan. Waarschijnlijk is iedereen nu klaar, en kunnen ze naar huis gaan.

De straatlantaarns geven een flauw, geelachtig licht op de donkere straten.

Niall haalt rinkelend zijn autosleutels uit zijn broekzak, en ontgrendelt daarmee zijn auto. Niall opent de rechter voordeur van zijn auto voor me, en als in een waas stap ik in. Zelf stapt hij ook in.

Met de sleutels start hij zijn auto op, en draait dan het parkeerterrein af. Hij vraagt nog wat mijn adres is, en ik geef het aan hem door. Gelukkig weet hij waar het ongeveer is.

Ik laat mijn hoofd vallen in mijn handen, terwijl mijn ellebogen steunen op mijn knieën. Heel de tijd zit ik met mijn handen in mijn haar, en volgens mij snapt Niall er niets van. Ik ga wat meer overeind zitten.

Niall legt even zijn hand op mijn knie, maar houdt daarna weer zijn ogen op de weg.

We rijden over een donkere weg. In de berm staan niet genoeg lantaarnpalen om de hele weg te verlichten, dus vrijwel het enige goede licht komt van de autolampen.

Niall rijdt flink door, maar houdt zich wel aan de maximale snelheid die op deze weg toegestaan is zonder de politie achter je aan te krijgen.

“Mijn ouders, vooral mijn vader, als ik niet op tijd thuis bent, echt…” probeer ik uit te leggen.

Geschrokken en verbaasd kijkt hij me aan. “Wat bedoel je? Wat gaat hij doen?” vraagt hij, terwijl hij weer zijn hand op mijn knie plaatst. Hij wrijft zacht over mijn been.

Inmiddels zijn we weer terug in de bebouwde kom. Ik herken de wijk waar we nu zijn, hier vlakbij woon ik met mijn ouders. Eén voor één worden alle huizen zichtbaar.

“En weet je trouwens wel dat hij níét je échte…” begint Niall.

Voordat hij zijn zin kan afmaken, zie ik al mijn huis aan de zijkant van de straat verschijnen. “Sorry, ik moet nu echt gaan!” onderbreek ik hem.

De autodeur duw ik open. Net voordat ik uitstap, pakt Niall mijn hand vast.

Hij stopt nog snel een klein, wit briefje in mijn hand. “Ik weet niet wat er aan de hand is, maar alsjeblieft, bel me…” zegt hij nog.

“Zal ik doen!” antwoord ik. Dan laat ik de autodeur achter me dichtvallen. Ik ren snel de straat over. Het briefje van Niall stop ik in mijn jaszak. Nu heb ik geen tijd om het te bekijken.

Bij de meeste huizen zijn de gordijnen al dicht. Dan ben ik bij onze voordeur. Ik kijk vlug even naar het raam.

Ook bij ons zitten de gordijnen ook al dicht. Bij de bovenverdieping brandt geen licht.

Snel haal ik mijn huissleutel uit mijn broekzak, en duw die in het slot. Hopelijk ben ik nog een béétje op tijd thuis, maar dat betwijfel ik.

Na veel gemorrel, ik deed het natuurlijk weer veel te snel en onhandig, lukt het me om de sleutel in het slot te steken en om te draaien.

Zachtjes doe ik de deur achter me dicht. Dan druk ik op de schakelaar, zodat het ganglicht aangaat.

Ieder moment verwacht ik dat mijn vader stormend naar me toe zal lopen, zijn hand opgeheven en woorden roepend, dreigend dat hij nu echt géén rekening met mij en mijn gevoelens gaat houden.

Verbazingwekkend is het tegendeel waar. Er gebeurt helemaal niets?

Zo zacht mogelijk probeer ik mijn schoenen uit te trekken. Mijn jas hang ik op aan de kapstok.

Trede voor trede loop ik voorzichtig de trap op, om vervolgens naar de slaapkamer van mijn ouders te gaan.

Ik duw hun deur een stukje open, en kijk om het hoekje naar binnen.

Daar zie ik mijn vader en moeder, ze slapen. Een zucht ontglipt me. Gelukkig staat het geluk vandaag aan mijn kant.

De deur doe ik weer zo stil mogelijk dicht. Ik loop naar de wasbak in de badkamer, en draai de kraan aan.

Het bekertje houd ik eronder, en neem een slok water. Snel poets ik mijn tanden, en ga dan naar mijn eigen kamer.

Een vrij kleine kamer heb ik. De muren zijn wit en verschillende tinten lichtgrijs.

Op één van die muren zijn een aantal planken bevestigd, en daar staat een aantal spullen op.

Tegen een andere muur staat mijn kledingkast, met in die hoek ook mijn gitaar.

In de hoek bij mijn deur, staat mijn bed.

In weer een andere hoek staat een klein, rond tafeltje. Daar staan een paar kleine spulletjes op.

In het vage licht van mijn lamp, zie ik mijn gitaar in de hoek van de kamer staan. Heel soms speel ik op mijn gitaar, en zo af en toe zing ik er een beetje bij.

Niemand weet echt dat ik zing, behalve mijn vader. Hij heeft het een keer gehoord, maar dat kreeg ik toen zwaar te voorduren.

Van alle pijnlijke plekken heb ik nog ruim twee weken last gehad. Ik heb geen idee waarom ik niet mag zingen, maar ik doe het in ieder geval nooit meer in zijn buurt.

Voor mezelf heb ik ook besloten dat het beter is dat niemand mij ooit muziek hoort maken. Ik ben bang voor de klappen die ik dan zal krijgen.

Toch kan ik me soms niet inhouden, en neurie een beetje. Als mijn vader dat hoort, zal hij woest zijn… en meer.

Uit mijn kledingkast pak ik een shirt en een broekje, en ik kleed me om. Ook haal ik snel nog een borstel door mijn bruine haren.

Mijn hand laat ik nog over de hals van mijn gitaar glijden, maar dan ga ik mijn bed in.

Ik trek het dekbed wat omhoog, zodat alleen een stukje van mijn hoofd er nog maar boven uitsteekt. Dan draai ik me op mijn zij. Hopelijk val ik snel in slaap.

-

Na een poos liggen woelen, ben ik nog steeds wakker. Mijn gedachten houden me wakker.

Ik denk steeds maar terug aan Niall. Diep zucht ik. Het voelt raar om te zeggen dat ik een broer heb, want hoe zit het dan met mijn ouders?

Waarom hebben ze me nooit van zijn bestaan verteld?

En hoezo was Niall hier nooit?

Is hij vroeger, toen ik er eventueel nog niet was, weggegaan? Hij is een paar jaar ouder dan mij, dus dat zou best kunnen.

Ik heb serieus nooit echt goed geweten dat ik een grotere broer had. Vanavond, bij Niall, was de eerste keer dat ik me mijn jeugd herinnerde.

Trouwens, wát wilde Niall eigenlijk nog zeggen, toen we in zijn auto zaten?

“En weet je trouwens wel dat hij níét je échte…” Zo begon hij volgens mij.

Niet mijn echte ‘wat’?

Ik denk even diep na. Dan schiet me een gedachte te binnen: wat als mijn ‘ouders’ niet mijn echte ouders zijn?

Vrijwel gelijk schud ik mijn hoofd. Dat kan niet…

Zolang ik me kan herinneren, woon ik hier, en ben ik hier geboren. Bovendien zou het wel heel raar zijn als dit niet mijn echte ouders blijken te zijn.

Nee, dat kan niet. Mijn ouders zijn gewoon mijn ouders.

Ik pieker nog een poosje, maar val dan toch in een lichte, rusteloze slaap.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro