Hoofdstuk 4

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Ondanks dat de lucht strak blauw was en ik er zeker van was dat de zon me al had verbrand, was het uitzicht luguber. Het bewees maar dat on schip geluk had gehad in de storm, vergeleken met anderen. Hout en andere spullen die overduidelijk aan een schip toebehoorde, dreven eens in de zoveel tijd langs. Ik had geleerd dat het niet ongebruikelijk was om soms lichamen of ledematen langs te zien komen. En toch kon ik mijn ogen er niet van af houden.


'Dat komt niet door de storm.' Ik draaide me om, om te zien dat de stem kwam van de jongen die ik voor mijn vertrek had gered. 'Hoe weet je dat zo zeker?' Mijn blik viel weer terug op het water, de lichamen trokken verschillende vissen en zelfs haaien aan die van het feestmaal begonnen te genieten. Verplet en uit elkaar gerukt worden door titanen, of weten dat jouw dode lichaam zal worden aan gevreten door de vissen. Ik wist niet wat misselijkmakender was.


'Als hun schip was gezonken en de bemanning was verdonken, hadden ze niet langs gedreven.' Ik wist precies waar hij op doelde en er liep een rilling langs mijn ruggengraat.


Het had niet lang geduurd voordat we ergens konden aanmeren. Om proviand in te slaan, had mijn vader gezegd, maar stiekem had hij me al een andere opdracht gegeven. Hij had beweerd dat er mensen zijn die zich begonnen te verdiepen in de titanen en magie. En sinds er een titaan in de buurt was opgedoken, we wel iemand moesten vinden die ons met de kaart zou kunnen helpen. Maar nu ik door de natte zandpaden liep, wist ik niet goed naar wie ik opzoek was, of waar ik op moest letten.


Ik was onbewust een marktplein opgelopen, er waren verschillende kramen. Een paar hadden items en eten dat ik herkende, anderen waren uitheems en onbekend. Ik liep ze langzaam langs, liet mijn ogen goed over de kramen glijden. Er was eten dat vormen had die ik niet eens herkende, laat staan de geuren die af en toe door mijn neus binnenkwamen en overheersend genoeg waren om overweldigd te zijn. En zelfs dat waren niet eens de dingen die mijn aandacht trokken. Hoe dieper ik het plein in liep, hoe mysterieuze de kramen werden. Terwijl anderen beweerde mijn toekomst te kunnen voorspellen waren er ook kraampjes waar mensen beweerde magische objecten te hebben.


Ik had al aardig wat tijd verspild met rondvragen en struinen, maar niemand leek te hebben wat ik nodig had. Noch te weten naar wie ik precies zocht, alhoewel ik het zelf ook niet goed wist. Maar er was wel iemand die mijn aandacht greep. Een middelgroot figuur, bedekt met een mantel dat glom als de lichtgevende algen die soms voor mijn huis aanspoelden. Hun gezicht was bedekt met een kap, het enige wat ik aan hun kon zien waren de korten zwarte plukken die er onder vandaan kwamen. Ze leken een boek te verruilen voor een paar gouden muntstukken voordat hij wegliep en in de menigte verdween. En alsof een geest mijn lichaam had overgenomen, begon ik hen te volgen.


Het mysterieuze personage verdween in een steeg, ondanks het mooie weer was het duister en koud. Een plek waar je verwacht een lijk te vinden. Maar ik vond iets anders. Er stond een ander recht tegenover hun. Hij had niet de moeite gedaan om zich te verbergen, maar was minstens een kop of twee groter. Al zou hij een mantel hebben gedragen, was hij alsnog opgevallen. Vanuit de hoek waar ik me had verstopt, kon ik nog net zien hoe hij zijn mond wilde openen, maar werd tegengehouden door degene die ik had gevolgd.


'Wat heb je nodig?' Mijn lichaam versteende en mijn voeten werden te zwaar om op te tillen, ik was zelf even bang dat ik van schrik mijn stem had verloren. 'Dat ik je niet kan zien betekent niet dat ik niet weet dat je er bent. Je kan beter gewoon naar ons toe komen.' Ik moest even slikken voordat ik ook durfde te spreken. Hun stem deed me denken rustige golven en gekleurde anemonen en toch stond elke haar op mijn lichaam recht overeind. Ik kwam schoorvoetend naar voren, niet zeker wetend hoe ik me hieruit moest redden.


'Sorry, ik zag je op het plein en had gehoopt dat je me kon helpen.' Het was niet helemaal gelogen, anders had ik hem niet gevolgd. Toch? De persoon die ik had gevolgd draaide zich om, ik voelde hun ogen in mijn huid prikken ondanks dat ik ze niet kon zien. Beide paar ogen, waren nu op mij gefocust. 'Ik heb informatie verkregen dat beweerd dat er hier mensen zijn die onderzoek doen naar de titanen en magie.' Ik had mijn rug recht gehouden en een stevig pose aangenomen in de hoop dat het mijn zelfvertrouwen een boost zou geven. Maar tevergeefs. 'Waarom?' Dit was de eerste keer dat ik lange man had horen praten, zijn stem was zo laag als donder die ik in de stormnacht had gehoord. Maar er zat een speelse toon in die ik associeerde met de golven. Ik beet voelbaar op mijn lip, hier had ik nog niet goed over na gedacht. Dat was dan ook de reden dat ik impulsief de kaart uit mijn heuptas haalde en uitrolde. 'Ik heb hier hulp mee nodig.' Pas toen ik hem omhoog hield, had ik door hoe stom het idee was, sinds ze natuurlijk alleen maar een leeg stuk perkament zagen. Ik had niet eens door dat ik een stap achteruit had gezet toen de lange man dichterbij kwam en naar voren leunde, waarschijnlijk om het stuk papier beter te kunnen bekijken.


'Waar heb je dat vandaan?' Zijn kin rustte bedachtzaam op zijn duim en wijsvinger terwijl hij voor me stond. Nu er wat licht op hem viel, kon ik pas goed zien hoe hij eruit zag. Zijn witte haren leken nooit still te hangen en waren altijd in bewegen, waardoor het op zeeschuim leek dat rustig met de golven meereisde. Zijn geamuseerde ogen glommen als schubben terwijl de bouw van zijn gezicht slank maar hoekig was. Hij zag en voelde bijna onmenselijk. 'Ik heb het gevonden, in het water.' Hij ontblootte zijn tanden bij het horen van mijn antwoord en ik vroeg me af of dat een goed of slecht teken was. Hij wierp een blik op de persoon met de mantel. Die nu af werd gegooid en even had ik al mijn woorden verloren. Ondanks dat hij zich nog in het duister van de steeg bevond kon ik hem goed bekijken, de sproeten die zich over zijn gezicht hadden verspreid lichtte op in verschillende rode en blauwe tinten. Daardoor kon ik zijn gezichtskenmerken beter waarnemen en eigenlijk waren ze compleet het tegenovergestelde van de andere man. Zijn gelaatstrekken waren zachter en ronder, waardoor hij waarschijnlijk jonger leek dan hij eigenlijk was. Er werd diep gezucht voordat ook hij een paar stappen mijn richting op deed.


'Ik denk dat ik je wel kan helpen, als je mijn hulp wilt.' Het duurde even voordat het kwartje viel en ik begreep wat er aan de hand was. 'Wacht! Je kan de kaart zien?' Er borrelde een enthousiasme in my borstkast, hopend dat ik niet alleen was. Dat de uitkomst van deze reis niet van mij afhing. 'Ik kan voelen dat het meer is dan dat het lijkt, zien is een ander verhaal.' Daar ging mijn enthousiasme, ik had gehoopt dat het makkelijker was om op te lossen, maar misschien was dat teveel gevraagd. 'Maar als ie iemand nodig hebt die zich specialiseert in het onderzoeken van magie kan één van ons je helpen.' Het klonk aantrekkelijk en bruikbaar, het was beter dan met niets terugkomen. Ik overwoog het, totdat ik me realiseerde dat ze het niet voor niets zouden doen. Want voor wat hoort wat.


'Graag, ik kan je meenemen naar de kapitein, daar zal je mee kunnen onderhandelen.' De langere man knikte en wendde zich tot de ander. 'Bron, heb je alles kunnen vinden wat je nodig hebt?' Bron haalde een paar boeken en andere voorwerpen tevoorschijn als antwoord. Even leek het alsof ze woorden nodig hadden om met elkaar te communiceren, alsof hun lichaamstaal genoeg was. 'Ga maar terug naar Aster, ik regel dit wel. Je weet hoe je me kunt bereiken.' De man met de donkere haren zette zijn kap weer op en verdween voordat ik het doorhad in de duisternis.


Hoe dichter ik bij het schip kwam, hoe nerveuzer ik werd. Het gevoel dat alles wat ik deed en vond veroordeeld werd door de bemanning werd alleen maar groter, tot het punt waarbij de spanning bijna ondragelijk werd.


'Vergeet niet te ademen.' Oh ja, dat was waar ook. Er kwam gegrinnik uit dezelfde mond. Ik wilde me omdraaien om iets te zeggen, maar voelde hoe ik uit schaamte begon te gloeien. 'Doe ik niet.' Brieste ik en ademde extra hard uit om het te benadrukken. 'Goed zo, ik heb niet veel aan je als je stopt met ademen.' Nu hij erop inging, realiseerde ik me dat ik niet goed wist hoe hij doorhad dat ik uit spanning mijn adem inhield, ik had het zelf niet eens door, dus dat hij erachter kwam was nog veel knapper. 


We hadden Muirgen aangelegd in een kleine haven, verborgen in een overwoekerde baai, het leek een populaire plek te zijn voor mensen die het land liever binnenslopen dan via de grote, open haven binnenkwamen. Mijn vader was blijkbaar niet geliefd genoeg om, zoals hij het had verwoord, de toeristische route te nemen. Nieuwe tonnen en tassen werden het schip opgedragen en gerold, stiekem was ik benieuwd naar wat voor eten er was ingeslagen. Maar ik had nu even andere dingen aan mijn hoofd. Ik voelde de afkeurende blikken alweer in mijn nek steken terwijl ik hem over de kleine steiger heen leidde. 'Ik neem je wel mee op ons schip, maar ik weet je naam niet eens.' Er kroop een glimlach met menselijke vriendelijkheid op zijn gezicht. 'Dat is waar, het is Afon.' Hij stak een hand naar me uit die ik zonder nadenken aannam. 'Maris.'

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro