Hoofdstuk 7

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

De zeilen waren gehesen en de wind blies langs mijn haren, er was niets meer wat ons aan de kade hield. Een paar dagen geleden zou ik daar blij mij zijn geweest, maar nu ik wist dat ik een ander doel voor ogen had, was het misselijk makend. Vooral sinds ik vast liep te lopen op het verzinnen van een plan. Ik kon mijn vader wel een tijd voor de gek houden, maar hoelang zou ik dat volhouden? Er was nog geen concreet plan gemaakt, alleen dat het moest gebeuren en hoe? Niemand weet het.


Afon leek zijn ogen uit te kijken terwijl hij over de scheepsleuning heen hing. Ik begon me bijna af te vragen uit welk jaar hij kwam.


'Jullie doen dit zonder magie?' Zijn stem was niets meer dan zacht gefluister, zijn ogen glunderde en zijn haren danste mee in de wind terwijl het leek te schijnen in het felle zonlicht. Ik was heel even sprakeloos. Verwonderd door zijn verwondering, besloot ik naast hem te staan. 


'Ja, allemaal puur natuur! Geen windwezens die lucht doorblazen of watermagiër die het water voort duwt.' Hij bewoog zijn handen en de kleuren waar ik langzaam van was gaan houden dropen er van af. 'Daar kan ik wel voor zorgen.' Ik zag een grijns die niets meer dan speels en uitdagend waren. Misschien zal ik ooit wel ja zeggen, maar zolang mijn vader erbij was niet.


'Ga ook wat doen!' Er was een stevige poor in mijn rug waardoor ik tegen het schip werd aangeduwd, de lucht werd uit mijn longen geperst. Maar de dader was al bijna in de menigte van de hammaning verdwenen. 


'Wauw wat een humeur'. Als blikken konden doden had Afon dat wel gedaan toen hij het bemanningslid nakeek, en ergens waardeerde ik dat wel. Maar ik wist ook dat ik alleen maar meer problemen kreeg als hij er iets van zei, dit was mijn ding en ik moest het zelf oplossen. Ik kan het zelf oplossen. Tenminste, kon. Nu we er voor moesten zorgen dat mijn vader niet bij het Verzonken land kwam en ik niet kon bewijzen dat ik de waarheid sprak, wist ik niet of dat ooit nog goed zou komen.


'Het is het niet waard om je daar druk over te maken.' Het was een poging om zijn gedachte weg te halen bij wat hij dan ook van plan was. 'Maar goed, als je wilt dat dit plan werkt, hebben we regels nodig.' Afon trok een wenkbrauw op, waarschijnlijk had hij daar nog niet eens over na gedacht. 'Regels?' Ik begon hevig te knikken.


'Regel nummer één, geen magie als je op het schip bent!' We kijken beiden meteen naar zijn handen. Eigenlijk kon ik daarna geen anderen regels bedenken, misschien was het woord regels ook iets te enthousiast. 'Verder weet ik er geen één meer, maar ik zal ze bedenken en noemen wanneer het me uitkomt.' 


'Laat mij dan in ieder geval ook een regel vaststellen.' Eén van mijn wenkbrauwen vond het nodig om zichzelf een weg naar boven te werken toen ik zijn antwoord hoorde. 'Zoals?'


'Kom met me mee als alles voorbij is, als je dat wilt.' Nu hij het zei drong het pas door dat ik niet verder had nagedacht dan ons plan. Alle rijkdom uit het Verzonken land had genoeg moeten zijn om ons, ons hele leven van welvaart te voorzien. Als we het uit mijn vader's hoofd hadden gekregen, wat zal ik dan gaan doen? Ik wist niet eens zeker of het überhaupt zou lukken, of dat ik de rest van zijn leven ervoor moest zorgen dat hij nooit in de buurt zal komen.


'Dat klinkt eerder als een vraag dan een regel.' Afon stak zijn handen defensief op. 'Betrapt, maar het aanbod staat vast.' De glimlach die op zijn gezicht stond was aanstekelijk en ik betrapte mezelf op het terug lachen, stiekem wilde ik al zeggen dat ik mee zou gaan. Nu ik had gezien wat er allemaal buiten mijn kleine eiland was, wilde ik niet meer terug. Er was zó veel te doen en te leren was.  'Ik zal er over nadenken.' 


Water en weer waren rustig, een grote verbetering met wat ik in mijn eerste dagen had meegemaakt. Ik begon het zelfs langzaam naar mijn zin te hebben. De bemanning die van mijn leeftijd waren hadden minder moeite met het idee van vrouwen op zee en wisten sommige klusjes zelf gezellig te maken. Als het elke dag zo kon zijn, had ik minder moeite met het leven op zee. Natuurlijk hield ik sowieso van het idee, maar de mensen om je heen kunnen dit soort dingen altijd maken of breken. 


Mijn vader zijn humeur leek echter gebroken te zijn, hij zag het het helemaal niet zitten dat Afon zich een weg in de harten van de bemanning had weten te werken. Mensen vroegen hem graag hulp en zijn lengte en kracht hielpen er goed bij. Soms betrapte ik hem op het gebruiken van magie, als ik dan een boze pruillip op zette kreeg ik een knipoog terug. Het was ondertussen een ritueel geworden.


Een zucht gleed over mijn lippen toen de avond viel en ik hem weer had betrapt, het was niet een klein beetje ook. Het water was naar hem toegekomen en hielp hem omlaag. Hij stond gehurkt op de zee, die hem naar boven leek te duwen. Net voordat ik iets wilde zeggen, wilde schreeuwen dat hij was betrapt, liepen er een paar mannen langs, ze waren net iets nieuwsgieriger dan ik had gewild. 


'Maris, wat zie je?' Het waren twee jongens van de wat jongere bemanning, ze hadden ons ook vandaag geholpen. Ik herkende één van hen nog, hij had zich voorgesteld als Imari. Zijn afkomst was nog zuidelijker dan die van mijn ouders, wat ook wel te zien was aan de bescherming die zijn huid had opgebouwd. Hij had me verteld dat hij zijn been had verloren tijdens een vissersongeluk, zijn ouders leken daar niet veel begrip voor te hebben en hadden hem eruit gegooid. Hij zou meer geld kosten dan verdienen en sinds zijn familie niet al te goed af was, konden ze die last er niet bij hebben. Mijn vader had hem meegenomen toen hij erom vroeg en een simpele prothese van hout weten te maken. Hij functioneerde niet altijd zoals je zou willen, maar het is altijd beter dan kruipen. 


Door situaties als deze wist ik dat mijn vader niet per se slechte intenties had, anders had hij dit soort dingen nooit voor iemand gedaan. Misschien wist hij gewoon niet dat het anderen hun leefomgeving zou aantasten als hij doorging met zijn plan.


'Ik dacht dat ik iets zag zwemmen, maar het was niets.' Ik glimlachte en liep hun richting op, hopend dat ze meeliepen en het lieten voor wat het was. Als ze wisten wat er beneden gaande was kwamen we pas echt goed in de problemen.


'Weet je het zeker? Heb je geen hulp nodig met iets?' Hij leek het niet met rust te willen laten, waardoor ik nog dichter van de rand vandaan liep.


'Heel zeker, dankjewel.' Ik moest mijn best doen om ervoor te zorgen dat het er niet te vluchtig of bot uitkwam, maar hoe eerder ze weggingen, hoe beter. Ik moest ze dan ook nog een paar keer duidelijk maken dat alles echt oké was voordat ze verder gingen met hun werk. En alhoewel hun gedrag een grote verbetering was met hoe ik de eerste dagen werd behandeld, kwam het nu niet al te goed uit.


'Je bent mijn redder in nood.' Ik was nog net niet opgesprongen van de schrik en draaide me met een ruk om. Er was een verschrikkelijk groot verlangen om te schreeuwen, maar ik kon het allemaal nog net inhouden. Gefluisterde kreten vlogen uit mijn mond. 


'Wat denk je dat je aan het doen bent?! Als je het hele plan niet meer ziet zitten en weg wilt kan je dat ook gewoon zeggen!' Hij had belooft voorzichtiger te zijn, eerst zien dan geloven. Maar allereerst wilde ik weten wat hij daar überhaupt deed.


'Mijn zwaard is tijdens ons laatste gevecht met een titaan gebroken, Bron heeft hem gemaakt en teruggebracht, met de gedachte dat ik het misschien binnenkort nodig zou hebben. Wil je haar zien?' Ik kreeg niet eens de tijd om een antwoord te geven, hij nam me mee naar een hoek die afgezonderd was van de rest en liet een zwaardschede schelp in zijn handen zien. Het licht dat er uit kwam was fel genoeg om alles om ons heen te verlichten, toen mijn ogen weer gewend waren geraakt aan de duisternis, kon ik het zwaard pas goed zien. Ik had niet veel verstand van zwaarden, misschien had ik te veel sprookjes gelezen en trok het me daarom aan, maar op de één of andere manier kon ik mijn blik er niet van af halen. 


'Mag ik?' Hij knikte en handige het over, ik las de naam van het zwaard terwijl mijn vingers langzaam over de kling streken. 'Golvenbreker.' Als je haar zo zag, zou je niet denken dat ze gebruikt was. Ze was gemaakt van materiaal dat ik niet goed kon plaatsen en glom als de ochtendzon. Ik gaf Golvenbreker terug en zuchtte. 


'Als je die moet gebruiken weet iedereen zeker wat er aan de hand was.' Lachte ik, verwijzend naar het licht dat ze uitstraalde. 'Ik hoop ook dat ik haar niet hoef te gebruiken.' En stiekem hoopte ik met hem mee. 


Die ochtend was ik al vroeg aan de kaart gaan zitten, Afon was nog bezig op het dek waardoor het alleen mijn pa en ik in de stuurhut waren. Ondanks dat hij er al een tijd zat, had hij na zijn vraag om binnen te komen, niets meer gezegd. Wat ik alleen maar beter vond, ik had niet zin in nog een verhaal over hoe hij dacht dat Afon niet te vertrouwen was dankzij een onderbuikgevoel. Net toen dat soort gedachtes door mijn hoofd begonnen te zwerven, besloot hij op te staan en over mijn schouders mee te kijken.


'Hebben jullie al iets kunnen vinden?' Ik schudde mijn hoofd, zoals ik de dagen daarvoor ook al had gedaan. Ondanks ik wist dat zijn geduld langzaam op begon te raken, wist ik niet goed wat ik anders moest doen. Maar dan dacht ik toch weer terug aan hoe goed mijn vader voor zijn bemanning was, hoe hij er altijd voor hen was. En vroeg ik me af, of hij echt wist dat zijn idealen en wensen een heel ander rijk en ecosysteem kapot zou maken. Ik begon al te spreken voordat ik het door had.


'Pap,' begon ik al, ik wachtte niet eens op zijn antwoord. 'Denk je niet dat het Verzonken land moeilijk te vinden is met een reden?' Nu ik het had gezegd kon ik niet terug en ergens had ik nu al spijt, maar ik hoopte dat deze aanpak het proberen waard was.'


'Wat bedoel je?' Zijn blik was vragend terwijl mijn hart in mijn keel bonsde, niet goed wetend hoe ik dit uit zou moeten leggen. Niemand sprak terwijl ik opzoek was naar woorden. 'Misschien is het zo moeilijk te vinden omdat het niet gevonden wil worden?' Mijn vader lachte, blijkbaar waren het een grappige gedachtes. Als ik niet al spijt had gehad, had ik dat nu zeker, hoe eerder dit gesprek weer klaar was, hoe beter.


'Als mensen niet wilde dat het gevonden werd, hadden ze er geen kaart van gemaakt.' Daar had hij een punt mee, als ik niet beter wist had ik hem geloofd, het probleem was echter dat ik wel beter wist, maar ik was bang voor de uitkomst als ik er verder op in ging.


'Tuurlijk verstoppen mensen hun kostbare dingen op plekken die lastig te vinden zijn, maar als het verbogen moest blijven hadden ze de kaart niet zo rond moeten laten slingeren.' Hij bleef er over door gaan, hij hield niet op. Alsof hij wilde dat ik er iets van zei, alsof hij me probeerde uit te dagen.


'Maar wat als het de leefomgeving van de dieren daar vernietigd?' De woorden spatte uit mijn mond, ik had mezelf nog net kunnen corrigeren voordat ik het uitsprak, als ik mensen in plaats van dieren had gezegd, was het een heel ander gesprek geworden.


'Dan zal ik het alsnog doen, nu ik dichterbij dan ooit ben, zal ik zeker niet stoppen.' Zijn antwoord zorgde voor rillingen die over mijn rug liepen, stiekem had ik gehoopt het verkeerd te hebben verstaan, maar ik wist dondersgoed dat, dat niet zo was. Ik had alles luid en duidelijk verstaan, hij zou zich niet terug trekken, voor niets en niemand niet.


Ons gesprek werd onderbroken door het geluid van geschreeuw en iets anders dat ik niet kon benoemen. Even had ik de goden bedankt, totdat ik buiten was en zag wat voor alle commotie had gezorgd. Golven sloegen in op het dek, zeeschuim bleef akelig lang op het hout hangen en nam uiteindelijk vorm aan.


Ik wist dat ik de goden te snel had gedankt, dit was misschien nog veel erger. Capaill uisce draafde ongeduldig over het dek, zocht hun prooi uit voordat ze het met hun vlijmscherpe tanden vastgrepen, sommige trokken ze terug de zee in, maar de meeste blijven op het dek rondzwerven, bleven moorden. Zonder een seconde te twijfelen ging ik op zoek naar Afon, hij was de enige die dit tot een goed einde kon brengen.


Ik had wonder boven wonder, de jachtdieren kunnen ontwijken en zag haar wapperen dat ik maar al te goed herkende. Ik viel nog net niet in zijn armen toen ik voor hem tot stilstand kwam en zijn naam riep, alsof ik dat nodig had om zijn aandacht te krijgen.


'Afon, alsjeblieft, capaill hebben zich een weg op het schip weten te werken, stuur ze weg.' Ik moest op adem komen en begon naar lucht te happen, niet van het rennen, maar de schrik en angst die door mijn lichaam gierde. 'Ik zal doen wat ik kan.'

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro