6

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Een paar weken gaan voorbij zonder dat er al te veel gebeurt. Het voelt haast te rustig na de hectische dagen die ik achter de rug heb.

Het is vreemd om na het werk thuis te komen in een leeg appartement. Niemand die me vraagt waarom ik ben vergeten te laten weten dat ik onderweg was. Niemand die bezig is aan het eten. Niemand die me warme chocomelk maakt wanneer ik een slechte dag heb.

En er zijn veel slechte dagen geweest.

's Nachts lig ik wakker, denkend aan de man - Jim - die mijn vader heeft ontvoerd, denkend aan wat hij met hem aan het doen zou zijn. Gevangenhouden. Martelen. Ik heb nooit echt geweten wat hij te ver vond gaan.

Ik heb hem bijna niet meer gezien nadat hij doorgedraaid was. Het is wanneer ik hierover nadenk dat ik besef dat ik zelfs niet weet hoe hij Regenstorm wilde vermoorden. Hoe hij het heeft geprobeerd.

Misschien had ik vriendelijker tegen haar moeten zijn. Misschien had ik me moeten verontschuldigen voor de daden van mijn vader. Misschien had ze me dan wel geloofd en had ze dan wel het goede in me gezien.

Zelfs wanneer ik het goede niet eens meer in mezelf zie.

Zoals afgesproken komt Tiana de rest van haar spullen nog halen. Ik heb ze al allemaal ingepakt in verhuisdozen. Het werkte therapeutisch. Alle dingen die waarde voor haar hebben, alle dingen die me aan haar deden denken, één voor één uit het zicht verdwenen. Haar op één na favoriete kerstbal heb ik per ongeluk laten vallen. Hij was gebarsten en hoewel ik me eerst schuldig voelde, voelde ik me daarna vooral tevreden.

'Alles zit erin,' zeg ik, terwijl ik de dozen de voordeur door duw. Ik heb haar niet binnen gelaten.

Tiana knikt. Er zitten wallen onder haar ogen en haar mondhoeken zijn diep naar beneden gezakt. Het doet me pijn om haar zo te zien, wetende dat het deels mijn schuld is. Ook al heeft ze het zelf uitgelokt.

'Dit was het dan echt?' vraagt ze, een sprankeltje hoop in haar stem en haar blik.

Ik knik, voor ik de woorden goed en wel kan laten bezinken. Het zou niet goed aflopen als ik er te veel over na zou denken. 'Dit was het.'

Ze slikt zichtbaar, maar protesteert niet.

'Het spijt me,' zegt ze.

Ik knik, maar kijk haar niet meer aan. Het zijn veel dozen. Ik hoop dat ze een auto met een grote koffer heeft kunnen regelen. In haar eigen kleine auto zullen ze allemaal niet passen.

'Zal ik je helpen dragen?' vraag ik.

Ze schudt al met haar hoofd voor ik klaar ben met praten. 'Nee, ik loop wel een paar keer op en neer.'

Het verbaast me dat ze mijn aanbod afslaat, maar ik ben te vermoeid om iets van mijn emoties te laten zien.

'Goed dan. Dan was dit het.' Ik probeer te glimlachen, maar ik geef het al op voor mijn mondhoeken een paar millimeter omhoog zijn kunnen gaan.

Tiana knikt en zegt niks meer.

Ik weet niet of ik haar een goed leven moet wensen of vaarwel moet zeggen of me toch nog moet verontschuldigen. Onze blikken kruisen en ik open mijn mond, maar er komt geen geluid uit.

Ze knikt nog een keer, weemoedig, en begint vervolgens met het nemen van een paar dozen, om die naar haar auto te gaan brengen. Wanneer ze uit het zicht verdwenen is, ga ik weer naar binnen en laat ik me met mijn rug tegen de deur naar beneden zakken.

Zodra mijn kont de grond raakt beginnen mijn tranen geluidloos over mijn wangen te rollen.

Het komende uur begin ik sporadisch weer te huilen, terwijl ik mijn appartement opkuis en ik het weer wat meer van mij alleen probeer te maken. Tegen de tijd dat ik moet vertrekken om mijn boodschappen te gaan halen, zijn mijn ogen rood en gezwollen en zit mijn neus al een halfuur dicht.

Gelukkig heb ik alles wat ik nodig heb kunnen bestellen en hoef ik alleen naar het afhaalpunt en niet de winkel in. De laatste keer dat ik boodschappen gaan doen ben liep het af met een kapotte telefoon, een net zo gebroken relatie en een nacht bij de superheldeninstantie, dus heb ik toen besloten geen supermarkten meer in te gaan. Alsof dat ervoor kan zorgen dat er niets ergs meer gebeurt. Het ergste wat ze kunnen doen is zeggen dat ik niet heb betaald voor de bakken die ik besteld heb en daar heb ik de betaalbewijzen voor.

Er kan niets fout lopen.

De wandeling doet me deugd. De frisse lucht doet de vermoeidheid in mijn ogen een beetje verdwijnen en de bijtende kou brengt mijn aandacht bij het bevriezen van mijn oren. Het is fijn om even niet aan andere dingen te denken.

Het is nog één straat wandelen naar de winkel, wanneer ik de sirenes van een politieauto hoor naderen. Meer dan één politieauto. Als automatisch voel ik mijn hartslag versnellen en worden mijn gedachten mist.

Ik heb niets gedaan.

Wanneer ik een paar mensen langs me heen zie lopen, besef ik dat ik gestopt ben met wandelen. Met alle wilskracht in mijn lijf probeer ik de sirenes te negeren en vervolg ik mijn weg. Nog één straat.

Hoe dichter de politieauto's komen hoe meer ik in paniek begin te geraken.

Ik heb niets gedaan. Ik heb niets gedaan.

In plaats van de straat naar de winkel in te slaan, draai ik me om.

Ik heb niets gedaan.

Ik begin te lopen. Niet terug naar mijn appartement, maar richting de andere kant van de stad. Ik weet niet precies waar ik heen ga, maar ik volg de weg die mijn voeten voor me kiezen.

Het lawaai van de sirenes verzwakt, maar verdwijnt pas na een tijdje helemaal. Het duurt nog langer voor mijn hart weer kalmeert en mijn ademhaling zich herstelt. Nog langer voor mijn hoofd ook gelooft dat ze niet voor mij kwamen - ik geraak er nooit helemaal.

In een parkje aangekomen, laat ik me op een bankje zakken. Mijn gezicht verdwijnt in mijn handen, terwijl ik mijn gedachten op een rijtje probeer te krijgen. Ik kan terug naar de winkel gaan. Ik had geen reden om weg te rennen. Ze kwamen niet voor mij. Ik kan mijn boodschappen gaan halen.

Ik heb niets gedaan.

Ik voel een hand op mijn schouder en verstijf. De persoon haalt de hand meteen weg.

'Gaat het, mevrouw?'

Ik bijt op mijn tong en wens uit alle macht dat de persoon verdwijnt. Wanneer ik mijn hoofd omhoog duw, zie ik hem echter nog steeds staan. Iemand van ongeveer mijn leeftijd. Hij kijkt oprecht bezorgd.

Ik knik en sta op. 'Alles oké,' zeg ik met een geforceerde glimlach. Vervolgens loop ik langs hem heen het parkje weer uit.

De sirenes klinken opnieuw. Het lijkt van alle kanten te komen.

Dit keer stop ik niet met wandelen voor ik het op een lopen zet. Opnieuw heb ik geen idee waar ik naartoe ga. Ik ga altijd maar rechtdoor. Wanneer ik een politieauto zie of ook maar iets denk op te vangen van hun lichten loop ik een andere straat in.

Mijn lichaam heeft afgezien van de eerste keer dat ik moest lopen en dat is duidelijk te merken. Mijn benen halen het maar een paar straten voor ze beginnen te verzuren en mijn ademhaling is al van in het begin oppervlakkig. De snijdende kou in mijn longen doet geen deugd aan mijn lichamelijke staat. Toch kan ik niet stoppen.

Ik wil niet weer uren verliezen in een verhoorkamer.

Het is wanneer ik een straat in loop die ik compleet niet meer herken dat ik achter me opeens een luide klap hoor. Een bom, denk ik eerst, maar er volgt geen pijn. Met een blik achter me zie ik dat het Regenstorm is die achter me geland is.

'Voor iemand die beweert dat ze er niets mee te maken heeft, loop je wel snel weg,' zegt ze geamuseerd.

Als aan de grond genageld blijf ik staan. Voor haar weglopen heeft geen zin.

Ze haalt handboeien van haar riem en zwaait ermee, alsof mij - opnieuw - oppakken het hoogtepunt van haar week is. Wanneer ze mijn handen achter mijn rug boeit en ze me mijn rechten zegt weet ik zeker dat ze ervan geniet.

Ik geef het op.

Als ze van mij de slechterik willen maken, dan zal ik het wel zijn.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro