8 ~ De zoektocht begint

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Mattías bekeek de boerderij van de heks van Asedel met een frons. Hij vond nergens doodskisten of een luik naar de kelder waarin ze kinderen verstopte. De kleurrijke bloemen in haar voortuin kwamen niet overeen met de doodse sfeer die hij verwacht had.

'Het ziet er... knus uit.'

Nesta grijnsde. 'Niet wat je verwacht had?'

Hij schudde langzaam met zijn hoofd. 'Ik had meer... skeletten verwacht.'

'Ik ook. Toch iets waarover we het eens zijn.'

Het meisje gunde hem verder geen blik en liep naar de voordeur.

Als de gordijnen open waren, zou ze door het raam kunnen zien dat ze binnen niet zou vinden wat ze zocht. Helaas was dit niet het geval en had ze nog hoop, tot ze de deur opentrok.

Ulvi vloog als eerste naar binnen. Toen hij de vloer leeg terugvond, kraste hij gealarmeerd en begon hij wild in het rond te vliegen.

De kraai vloog van het keukeneiland naar Brenns bed naar de vensterbank bij de fauteuil. Hij zocht naar sporen van de schaduwsoldaten, maar die vond hij niet.

Met de pen nog in zijn poot, landde hij op het aanrecht, waar Nía hem hielp zoeken naar een blok papier.

Toen Nesta de situatie eindelijk in het oog kreeg, viel haar mond open. Ze was er zeker van dat ze de soldaten hier gisteren had gezien. Ze had met één van hen gevochten. Haar moeder had haar geholpen. Dat kon ze zich toch niet ingebeeld hebben? Ze keek naar de kat en de kraai, op zoek naar bevestiging. De dieren waren te druk bezig met hun zoektocht naar papier.

'Het is nog niet te laat om toe te geven dat ik gelijk heb.' Met een arrogante grijns keek Mattías haar kant op.

Ze draaide zich op haar hakken om. Met haar vinger prikte ze tegen zijn borstkas. 'Ze lagen hier echt. Ik ben niet aan het liegen!'

De jongen stak zijn handen in de lucht. 'Al goed, al goed. Ik zal er nog even in meegaan.'

Ze rolde met haar ogen. 'Arrogante boterham,' mompelde ze.

Hij trok zijn wenkbrauwen op. Steeds beter begon hij te beseffen dat zijn vader hem voor deze missie had gekozen om hem te testen. Hoe hij de test moest doorstaan, moest hij nog zien uit te vogelen.

Nesta liep naar een wortel van een boom toe, die door de vloer getrokken was. De vorige dag had er een soldaat onder gelegen, met een been en een arm in een rare hoek en zijn hoofd geklemd onder het uiteinde. Ook de meubels lagen nog omver en het boek van de heks lag nog steeds gebroken in de fauteuil. Op een bijzettafel vond ze een koude kop thee, die ze eerder niet had gezien.

Ze kon er met haar hoofd niet bij dat de soldaten verdwenen waren. Gefrustreerd schopte ze tegen de boomwortel. Ze hinkte meteen naar achter en schudde met haar zere voet.

Mattías bekeek haar met een frons. Zijn blik ging echter snel weer uit naar zijn omgeving. Hoe langer hij zich in het huis van de heks bevond, hoe meer hij het gevoel kreeg dat hij er niet hoorde te zijn.

Net als Nesta had hij zijn hele leven geleefd met het idee dat magie iets buitengewoons was. In Tular, de havenstad waar hij vandaan kwam, waren mensen er niet zo bang voor als hier in Asedel, maar ze leefden er wel onder hetzelfde principe. Als iets niet te verklaren viel, kon men er beter bij uit de buurt blijven. Magie was bij uitstek onverklaarbaar.

'Waar wil je nu heen?' vroeg Mattías, terwijl hij haastig om zich heen keek.

'Ben je bang?'

Hij schudde fel met zijn hoofd. 'Er zijn geen schaduwsoldaten, voor wie zou ik bang zijn?'

Nesta kon een grijns niet onderdrukken. 'De heks?'

Hij duwde zijn tanden op elkaar. 'Ben jij niet bang voor de heks dan?'

Ze haalde haar schouders op. 'Ik vertrouw Ulvi en de kat. Als zij zeggen dat ik niet bang moet zijn, ben ik niet bang.'

'Je bent veel te goedgelovig.'

'En jij hebt geen verbeelding.'

'Oef, nu voel ik me gekwetst.' Mattías veegde een gespeelde traan weg.

Nesta rolde met haar ogen en richtte zich tot Ulvi en Nía. 'Wat denken jullie dat er gebeurd is?'

Nía had inmiddels een notitieblok gevonden op de eettafel. Ze trok Ulvi's aandacht met een luide miauw. In hun eigen taal legde ze aan haar vriend uit wat ze dacht dat er gebeurd was. Ulvi nam het vervolgens op zich om de boodschap aan Nesta over te brengen.

Opgeruimd.

'De soldaten?'

Ulvi knikte.

Mattías keek met enige verbazing van het geschreven woord naar de kraai en vervolgens naar Nesta. 'Hij schrijft?'

Het meisje schonk hem enkel een geïrriteerde blik. 'Maar door wie?' vroeg ze aan de vogel.

Andere schaduwsoldaten? 

'Om hun sporen te wissen?'

De kraai keek naar Nía. De kat knikte en miauwde. Ze zei dat de soldaten met veel waren geweest. Ze besefte niet dat Nesta haar niet begreep.

Ulvi en Nía hadden de andere soldaten zien vertrekken. Met pijn in het hart hadden ze toegekeken hoe de generaal hun vriendin bewusteloos op zijn paard had gelegd. Wat er daarna met haar was gebeurd, wisten ze niet. Wat konden een kat en een kraai immers betekenen tegen een grote groep schaduwsoldaten?

Toen Nía daar beter over nadacht, besefte ze dat ze een slechte beslissing had genomen. Ze keek verdrietig naar Ulvi. Het was beter geweest als ze in haar eentje op zoek was gegaan naar Avélie. Dan had Ulvi de schaduwsoldaten kunnen volgen en dan hadden ze nu gericht naar haar kunnen zoeken. Daar had ze in haar paniek niet bij stilgestaan.

De kraai drukte zijn kop troostend tegen de hare aan. Hij had er zelf ook niet aan gedacht. Hij nam het haar niet kwalijk. Bovendien had Nía Avélie nooit eerder gezien, toch niet in het echt. Ze kende haar wel van tekeningen die Brenn nog ergens had liggen en van de verhalen die de heks haar had verteld, maar met alleen die informatie had ze de vrouw niet gevonden.

'Oké...' Nesta beet op haar wang. 'We hebben geen schaduwsoldaten die ons kunnen helpen om de juiste richting uit te gaan. Wat gaan we doen?' Ze kneep haar ogen stijf dicht, alsof ze zo beter kon nadenken.

'De juiste richting?' vroeg Mattías.

'Om de heks te vinden.' Het meisje keek hem vol overtuiging aan. 'Vind je het niet raar dat ze ons nog niet heeft aangevallen?'

Hij haalde zijn hand door zijn donkere haar en schudde met zijn hoofd. 'Ik ben aan het proberen geen vragen te stellen bij die rare plannen van je. Eerst schaduwsoldaten, nu een verdwenen heks?'

'Niet verdwenen, ontvoerd.'

'Ontvoerd? Door wie?'

'Schaduwsoldaten.'

Nía miauwde haar instemming en liep naar de norse Mattías toe om hem kopjes tegen zijn arm te geven. Hij bekeek haar met een frons en aaide haar niet. Ze duwde zichzelf dan maar onder zijn hand, om de aaitjes toch te krijgen.

Ulvi hupte ondertussen nerveus heen en weer. Hij wiebelde met de pen in zijn bek, tot die uiteindelijk viel. Op momenten als deze miste hij zijn tanden. Daarmee kon hij ten minste echt op dingen bijten.

'Waren jullie hier toen het gebeurde? Het ontvoeren, bedoel ik.' Nesta keek het tweetal vragend aan.

Ulvi knikte, maar Nía gebaarde met haar kop naar buiten. Het meisje keek met een lichte frons van het ene dier naar het andere.

De kat merkte de verwarring als eerste op. Ze pakte Ulvi's pen in haar bek en bracht hem terug naar de kraai. Deze bekeek haar met schuingehouden kop. Met de nodige miauwtjes en een beetje gekras communiceerden de twee wat ze tegen Nesta - en haar vervelende metgezel - zouden zeggen.

Buiten.

Zien vertrekken.

'Oké,' Nesta knikte wat, 'oké. Dus jullie waren niet hier-hier?'

Nía schudde met haar kop, terwijl Ulvi een uitgebreid verhaal startte over de mooie wandelingen die ze soms maakten in het bos en hoe ze net waren vertrokken, maar hij zijn lepel was vergeten en dan waren ze teruggekomen, maar toen waren ze al te laat en-

'Ulvi, je weet dat ik je niet begrijp, toch?' Nesta lachte zacht.

Als de kraai kon blozen, dan was zijn volledige lichaam rood geweest. Verlegen duwde hij zijn snavel tegen zijn borstkas en hupte hij wat heen en weer.

Mattías bekeek het gebeuren met opgetrokken wenkbrauwen en ogen vol ongeloof. Hij had nog nooit iemand zien communiceren met een vogel - laat staan een kraai - alsof het een mens was. Hij wist dan ook niet af van Ulvi's persoonlijke geschiedenis.

Nía drukte opnieuw haar kop tegen zijn arm aan. Ze hield niet op, tot hij met opgebolde wangen besloot dat één aaitje geen kwaad kon. Eentje werden er snel meer. Als hij Nesta niet met een tevreden grijns naar hem had zien kijken, was hij misschien nooit gestopt. De kat had een zachte vacht, dat was alles.

Nesta keek nog eens rond in het kleine huis. 'Misschien kunnen we nog andere sporen vinden? De schaduwsoldaten zijn weg, maar dat hoeft niet te betekenen dat ze alles hebben opgeruimd.'

Mattías schudde vermoeid met zijn hoofd, toen ze weer over de schaduwsoldaten begon. 'Je geeft niet op hè?'

Ze zuchtte. 'Ik wil het er niet meer over hebben. Doe gewoon wat ik zeg alsjeblieft en als het je niet aanstaat, heb je pech.' Ze haalde haar geldbuidel uit haar tas en rinkelde ermee.

Mattías ogen volgden het ritmische geschud van het zakje. 'Het is dat er veel munten in die buidel zitten, anders had ik meteen rechtsomkeer gemaakt.'

'Ik hoop dat je ten minste goed kan vechten. Anders had je inderdaad beter rechtsomkeer gemaakt.'

Gepikeerd draaide de jongeman zich om. Met grote passen liep hij door de kamer. Na Nesta's woorden was hij niet kalm genoeg meer om beheerst op zoek te gaan naar eventuele achtergebleven sporen. Wat dacht ze wel niet? Natuurlijk was hij goed in vechten.

Het meisje had inmiddels spijt van haar beslissing om een avonturier in te huren. Ze was nog beter af geweest in haar eentje, nu ze Mattías beter had leren kennen. Ze had niet verwacht dat ze vrienden zou worden met de persoon die ze had ingehuurd, maar hij zou op z'n minst wel moeite kunnen doen om professioneel te blijven. Ze had een opdracht voor hem en ze betaalde hem goed. Hij moest er niet over zeuren.

Toen ze nergens sporen vonden, namen Nesta's frustraties alleen maar toe. Hoe moesten ze de heks ooit vinden, als ze niet eens wisten waar ze moesten beginnen? Als ze beter had opgelet, toen Ulvi zei dat ze de schaduwsoldaten hadden zien vertrekken, dan had ze nu geweten dat de twee dieren hen de goede richting konden aanwijzen. De soldaten hadden geen valse route genomen, om eventuele achtervolgers op het verkeerde spoor te zetten. Ze waren ervan uitgegaan dat niemand achter hen aan zou komen.

Mattías raakte steeds meer zijn interesse kwijt in zijn opdracht. Het meisje wist duidelijk niet waarmee ze bezig was. Ze had één of andere gekke fantasie, waarin ze net zo'n grote heldin kon worden als haar moeder, maar daar stopte het ook. Wat hem betrof, begon ze haar waanbeelden net iets te ver door te drijven.

Wanneer het aankwam op de kat en de kraai, kon hij niet ontkennen dat er magie in het spel was. Hij was er nog niet over uit wat hij precies dacht over de dieren, maar hij wist in ieder geval wel zeker dat ze niet te vertrouwen waren. Geen enkele kat hoorde zo'n zachte vacht te hebben als Nía en Ulvi's constante gekras deed hem denken aan zijn tante - die hield haar mond ook nooit stil.

De kraai klopte met zijn pen een paar keer op de tafel. Toen hij zowel Nesta als Mattías naar hem zag kijken, sloeg hij met zijn poot de pagina van het notitieblok om en begon hij weer te schrijven.

Weten de richting.

Hoewel de jongen naar de woorden keek met een frons, wist Nesta ondertussen al beter hoe ze Ulvi's woorden moest interpreteren.

'Jullie weten waar we moeten beginnen?'

Ulvi knikte.

'Waarom hebben jullie dat niet eerder gezegd?' vroeg Mattías met een zucht. 'Dan hadden we niet zoveel tijd verspild met het huis doorzoeken.'

'We hadden nog steeds iets nuttigs kunnen vinden,' bracht Nesta hem bij. 'Ik weet dat je niet gelooft dat er nog schaduwsoldaten rondlopen en dat je niet begrijpt waarom ik de heks wil gaan redden, maar is het zo moeilijk om me te vertrouwen?'

Mattías opende zijn mond, maar sloot hem ook meteen weer en keek haar slechts geagiteerd aan.

Na enige tijd in stilte doorgebracht te hebben, schudde hij met zijn hoofd. 'Oké. Ik zal mijn best doen.' Doe het voor het geld, dacht hij. Ze zal die idiote ideeën van haar binnenkort wel laten gaan.

Het was makkelijker om te geloven dat het meisje krankzinnig was, dan te geloven dat ze allemaal in gevaar verkeerden. Dat was immers wat het inhield, als er nog schaduwsoldaten in hun koninkrijk rondliepen.

Voor ze naar buiten gingen, schraapte hij zijn keel. Met een zo nonchalant mogelijke blik keek hij Nesta aan. 'Kan je- kan je misschien vragen hoe de kat heet?' Het kwam eruit alsof het hem fysiek pijn deed.

Nesta deed haar best om niet te lachen, maar er ontsnapte haar toch een grinnik. 'Natuurlijk, Mattías,' antwoordde ze overdreven vriendelijk. 'Ulvi, je hebt 'em gehoord.'

De kraai kraste vrolijk en gaf de kat een lichte kopstoot. Nía, schreef hij vervolgens.

De jonge huurling knikte. Hij deed zijn uiterste best om ongeïnteresseerd te blijven kijken. Hij wilde het alleen weten omdat het makkelijker was om met een naam naar de kat te verwijzen. Dat was in ieder geval wat hij zichzelf wijsmaakte.

Nesta en Ulvi zagen zijn mondhoeken omhoog gaan, maar ze lieten het niet merken. Het was voor alle partijen beter als ze hem voorlopig in zijn wijsheid lieten.

Eenmaal buiten, zei Nesta vastberaden: 'Goed, wijs ons de weg maar.'

De boerderij werd voor de helft omringd door een dichtbegroeid bos. Zowel het meisje als de jongen konden al van bij de voortuin zien dat het moeilijk zou zijn om dezelfde kant op te blijven lopen. De kans was groot dat ze zich een weg zouden moeten hakken door de dichtbegroeide takken.

Mattías vroeg zich af waarom Nesta niet wilde opgeven. Men noemde het bos niet voor niets ondoordringbaar. Dit was het ideale moment om te besluiten dat ze beter teruggingen naar Asedel, waar ze veilig waren.

Ulvi kraste en vloog meteen naar een kant van het bos die hem bekend voorkwam. Nía bleef staan. Ze bekeek haar vliegende vriend met iets wat veel weghad van een frons. Vervolgens keek ze naar Nesta en miauwde ze iets dat deze niet begreep. Ze gebaarde met haar kop richting de andere kant.

'Ulvi!' riep het meisje meteen. 'Ik denk dat Nía denkt dat je verkeerd bent.'

De kraai vloog gedesoriënteerd een paar keer heen en weer langs de boomtoppen, voor hij terugkwam, om te luisteren naar wat Nía te zeggen had.

'Is het misschien een idee als de kraai voor ons uit vliegt, naar de juiste kant dan liefst?' Mattías keek van Ulvi naar Nesta en terug. 'Dan hebben we toch een beetje een idee of we in de buurt komen van waar we moeten zijn. Niemand van ons kan zo hoog komen als hij. Hij gaat het het beste kunnen zien.'

Met tegenzin moest Nesta toegeven dat de jongen een punt had. Langzaam knikte ze. 'Zie je dat zitten, Ulvi?'

Nía keek haar vriend met enige argwaan aan. Ze waren er dan wel in geslaagd om Avélie te vinden onder zijn leiding, maar dat hij twee tellen eerder de verkeerde kant opgevlogen was, gaf haar geen vertrouwen in zijn oriëntatievaardigheden.

De kraai kraste en maakte met zijn vleugel een beweging alsof hij salueerde. 'Tot uw dienst,' leek hij te willen zeggen.

Met een beetje hulp van zijn vriendin, de kat, vloog hij in de juiste richting over de boomtoppen.

Nía krabte met haar ene voorpoot aan Mattías' broekspijp tot deze haar optilde en ze op zijn schouder kon klimmen.

Nesta drukte haar lippen stijf op elkaar om haar lach tegen te houden.

Mattías had wel door waar ze mee bezig was. Hij gebaarde naar het bos. 'Na u.'

Het meisje glimlachte overdreven en zette haar eerste stappen richting de bomen. Op dit moment voelde alles niet zo hopeloos meer. Helaas zou dat niet lang blijven duren.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro