11_Part_3

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Niet veel later is het hem gelukt om ongemerkt weg te glippen uit de hal om zijn lerares te zoeken. Net zoals hij van haar geleerd heeft in de lessen probeert hij het voor elkaar te krijgen haar te vinden door aan te voelen waar ze is. Volgens Saffiera is het een van de meest gemakkelijke krachten van de geest, en naar zijn eigen mening heeft hij het al redelijk goed onder de knie. Helaas is zijn lerares in de Drakenleer het daar niet altijd mee eens.
Toch weet hij wel ongeveer waar ze zich bevindt, namelijk ten westen van hem. Het enige probleem is dat hij niet precies weet hoe hij daar komt, want hoewel hij al twee manen in Huize Caelum verblijft, heeft hij nog lang niet alle gangetjes en hallen en kamers gezien. Hij vermoedt dat hij inmiddels dichtbij de rand van het huis zit, wat wil zeggen dat Saffiera waarschijnlijk haar toevlucht naar buiten heeft genomen, de tuin in.
Hij besluit om vanaf het punt waar hij nu is, zo vlug mogelijk buiten te komen, dan kan hij op zijn gemak om het landgoed heenlopen voordat hij zich weer naar binnen moet haasten.
Zodra hij de volgende hoek omslaat hoort hij iets. Stemmen, aan het einde van de gang. De gang die hij weliswaar niet hoeft te betreden, maar door het heftige gefluister kan hij zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen, hij moet weten wie er spreekt. Hij kan vanaf het punt waar hij nu staat niet zien wie er praat, hij ziet slechts een zwarte mantel die half om de hoek van de rijkelijk gedecoreerde gang gedrapeerd is.
Als hij voorzichtig dichterbij sluipt, voor zover zijn pijnlijk kloppende heup het daar mee eens is, begint hij langzamerhand twee stemmen te herkennen. Toch weet hij nog steeds niet direct aan wie deze stemmen toebehoren.
"Ik wil dat je hem in de gaten houdt. Meer dan voorheen!" klinkt het dwingende gefluister van een man. Hoewel zijn stem duister en dwingend klinkt, is het geluid erg zacht en licht. Hij kent die stem ergens van...
"Ja meester, natuurlijk meester," klinkt dan de krakerige stem van de man die hij de laatste tijd goed heeft leren kennen. Zhurú, de butler. Die oude dwerg die naar zijn idee altijd al veel te nieuwsgierig was naar zijn geschiedenis, naar zijn verhaal. Maar met wie praat hij? Wie geeft hem de opdracht.
"Ik wil dat je alles wat Elias doet in de gaten houdt. Alles. En je geeft het aan mij door, begrepen!"
"Ja meester, natuurlijk, zijn mijn kin-" hoort hij Zhurú zeggen.
"Pas als Elias uit de weg is geruimd, krijg je je kinderen terug. Hij weet te veel, is een gevaar voor de samenleving zoals deze nu is. Als hij geëlimineerd is, is je familie veilig, samen met iedereen in de Stad van de Drakenrijders. Ik wil alles weten, Zhurú. Alles.
Elias hapt geschokt naar adem als hij dat hoort. Hij weet van wie de stem is. Hij wéét wie hem uit de weg wil ruimen. Hij moet het Heer Forto Caelum vertellen en vlug!
Precies op het moment dat hij zich omdraait om zo snel mogelijk te verdwijnen en alarm te slaan hoort hij die angstaanjagende stem, de stem die hij is gaan haten omdat die stem zijn noodlot bezegelde. De stem die hij is gaan haten omdat de eigenaar ervan hem dood, uitgeschakeld wil hebben.
"Waar dacht jij zo snel heen te gaan, Elias?" De hand van Gotuku ligt als een blok steen op zijn schouders, en vanaf het moment dat de meester van de geest hem aanraakt, kan hij geen vin meer verroeren. Hoe graag hij het ook wil, het is onmogelijk om een stap te verzetten, zijn spieren reageren niet meer op zijn lichaam.
"Je weet toch dat het niet netjes is om af te luisteren, Elias?" zijn zachte stem klinkt angstaanjagend, waardoor hij onwillekeurig begint te trillen op zijn benen. Wat wil die man hem aandoen?
"Ach, ik zal je daarvoor moeten straffen. Ik kan je niet nu elimineren, als je daar soms bang voor was, jongeling. Ze zullen er achter komen en mij aanwijzen als de dader. Niet dat ze me vervolgens iets aan kunnen doen, ik heb het volk achter me staan. Nee, verliezen zal ik niet. Ik heb al gewonnen, jongeling, maar toch zal ik je straffen." Pàntú Gotuku's glimlach heeft ineens veel weg van die van een grijnzende haai met scherpe tanden, die weet dat zijn prooi geen kant meer op kan.
"Je zult je van onze ontmoeting hier geen herinnering meer hebben. Je hebt gewandeld door de gangen, of wat je dan ook aan het doen was, maar je zal je niet herinneren dat je mij, Pantù Gotuku en Zhurú gehoord hebt. Niets van dit gesprek zal je bij blijven, in tegenstelling zal je vertrouwen in mij groeien, en je zult me met geen haar dwarszitten. Nu niet, nooit niet." Hij hoort de stem in zijn hoofd, en weet al dat hij zich inderdaad niets zal herinneren van wat er zojuist gebeurd is. Alles in zijn hoofd begint te vervagen tot een zwartgrijze waas, tot zijn ogen zich langzaam sluiten en hij zijn bewustzijn verliest. Het laatste wat hij merkt is dat hij in de armen van zijn meester Gotuku netjes op de grond wordt neergelegd, voordat alles zwart wordt.

Als hij zijn ogen weer opent voelt hij zich verward en gedesoriënteerd. Zijn hoofd voelt zwaar, maar tegelijkertijd leeg, alsof er iets mist. Het is net alsof donkere mistflarden zich een weg hebben gevonden in zijn hoofd, waar ze zich gesetteld hebben om hem te irriteren. De zwarte mist benevelt zijn gedachten, waardoor hij maar met moeite tot het besef komt dat hij op de grond ligt.
Hoe komt hij daar? Is hij gevallen?
Aan de kloppende pijn in zijn rechterheup te voelen wel, de pijn is niet zo hevig als het vaak was in het Huis na een dag werken op de akker, maar het is lang geleden dat het zo erg is geweest. De trainingen met Saffiera waren zwaar, maar hij lette er altijd op om zijn heup zo min mogelijk te belasten. Naarmate de weken vorderde werden de spieren daar wel sterker, waardoor hij er elke keer minder last van kreeg. Nu is de pijn echter in volle hevigheid terug, alsof hij recht op zijn heup terecht is gekomen.
Waarom ligt hij hier op de grond? Als hij probeert terug te denken hoe hij is gevallen, is er niets. Misschien is hij ook op zijn hoofd gevallen, maar gezien de positie waarin hij ligt is dat erg onwaarschijnlijk. Met een grote moeite tracht hij op te staan, maar hij zakt eerst nog drie keer door zijn been heen voordat hij dan eindelijk rechtop staat, zijn leunstok in zijn hand.
Voordat hij was gevallen, waar was hij toen op weg naartoe?
Hij pijnigt zijn hersenen, probeert de grijze mistflarden weg te drijven met de kracht van zijn geest, maar om een bepaalde gebeurtenis willen ze niet wijken. Wat is er toch gebeurd?
Plots herinnert hij zich dat hij van Forto de opdracht had gekregen om zijn lerares Saffiera te gaan zoeken, en dat hij haar buiten wilde gaan zoeken toen hij...
Ja, wat gebeurde er toen? Hij weet het niet meer, maar hij voelt instinctief aan dat er iets belangrijks is gebeurd, iets wat hij had moeten onthouden. De wazige herinnering blijft iedere keer net buiten zijn blikveld. Hij wéét wat er gebeurd is, maar hij kan er gewoon niet opkomen.
Hij besluit om gewoon op weg te gaan naar Saffiera, want alleen de Goden weten hoelang hij buiten bewustzijn is geweest voordat hij weer op de been was. Forto verwachtte hem al snel terug bij het diner, en nu hij geen idee heeft hoe laat het is, kan hij maar beter snel op zoek gaan naar de roodharige Saffiera. Al zwaar op zijn staf leunend loopt hij naar buiten.
Hij vindt haar op een witmarmeren bankje voor de grote fontein in de tuin van Huize Caelum. Onder het licht van de volle maan ziet ze er haast sprookjesachtig uit, met haar bos roodkrullende haren los hangend over haar rug, waar een donkerblauwe jurk haar blanke huid bedekt. De wind blaast enkele plukjes zacht heen en weer, waardoor het een wezen lijkt dat langzaam over haar schouders en rug heen en weer golft als water. In het maanlicht licht haar huid haast wit op, in een prachtig contrast met haar jurk en haar.
Ze zit met haar rug naar hem toe als hij haar benadert, haar schouders hangend, haar hoofd niet fier rechtop zoals altijd. Er is iets mis.
Hij loopt zacht naar haar toe, zijn voeten voorzichtig neerzettend op het pad vol glanzende witte kiezels, waarna hij zich naast haar laat zakken op dat marmeren bankje, zo gedraaid zodat hij haar aan kan kijken. Haar altijd zo ijzige bruine ogen staan glazig, waterig, en over haar prachtige bleke wangen met sproetjes is een spoor van oude tranen te vinden. In tegenstelling tot haar normale emotieloze, ijzige blik, ziet hij nu geschokte, verdrietige gelaatstrekken. Ergens is zelfs een diepe haat te vinden. Voor hem?Hij legt zijn vinger zacht onder haar kin en duwt deze iets omhoog, waardoor ze hem recht in zijn ogen aankijkt, tranen nog altijd klaar om te vallen. Met de duim van zijn andere hand veegt hij teder de tranen weg die al eerder gevallen zijn. Ze kijkt hem moedeloos, maar hoopvol aan als het koude briesje een plukje gekruld haar in haar gezicht waait .
"Wat is er aan de hand?" vraagt hij fluisterend.
Ze zucht bij wijze van een antwoord. "Ik wist het niet..." zegt ze. "Ik wist het niet..." Ze herhaalt die vier woorden nog een aantal keer, waarna ze nog een keer zucht en een nieuwe traan uit haar ooghoeken glijdt.
"Wat wist je niet?" dringt hij aan, een voorzichtig dwingende ondertoon hoorbaar in zijn fluisterende stem. Het lijkt gepast om te fluisteren op deze heldere maar donkere avond, schitterende sterren aan de hemel, een prachtige bleke maan, en een bovennatuurlijk mooie schoonheid aan zijn zijde.
"Hi-ij is m-mijn va-d-der," stottert haar stem trillend. Ze staat op het punt om in huilen uit te barsten, met hartverscheurende snikken, maar ze lijkt zich nog net in te kunnen houden. "Hij is mijn vader," herhaalt ze, de woorden zacht als een aarzelende ademtocht, alsof ze het zelf niet kan bevatten. "Mijn moeder vertelde het me net, slechts enkele uren geleden. Hij is mijn vader. Mijn váder! Van alles wat ik had verwacht dat hij was, is hij mijn vader." Ze hapert even, het lijkt alsof ze niet zeker weet wat ze allemaal kan vertellen.
"Vertel het me, Saffiera, gooi het er uit." Hij aait zacht over haar wang, omdat het haar lijkt te kalmeren.
"Ik heb jaren les van hem gehad, en nooit, nóóit heeft hij er iets over gezegd. Nooit heb ik een vermoeden gehad. Nooit. Hij is mijn vader, hoe kan dat toch!" Ze zucht. En nog eens. En nog eens.
"Pàntú Gotuku, meester van de geest en Heer in de drakenleer, is mijn vader. Mijn bloedeigen vader."
Hij hapt kort naar adem. Gotuku. Saffiera's vader. De grote meester Gotuku, de weledele heer. Hij kan zijn gedachten niet stoppen, Heer Gotuku is Saffiera's vader. Wat was er toch met die Gotuku? Hij weet het niet meer. Had het iets te maken met de gebeurtenis in de gang waardoor hij was gevallen? Hoe erg hij zijn hersenen ook pijnigt, hij kan het zich niet herinneren. De mistflarden die eerder ook al zijn gedachten benevelden, lijken ook bij de herinnering aan Pàntú Gotuku, die grote heer en meester van de geest, alles te bedekken zodat hij niet kan zien wat zich er achter bevindt.
Op het moment dat hij naar adem hapt, is het magische moment tussen hem en Saffiera voorbij. Haar kwetsbare blik verhardt tot een steenkoude uitdrukking, ze recht haar rug en veegt haar tranen weg. Met haar gebruikelijke ijzige stem – niet de warme, zachte stem die hij net hoorde – spreekt ze hem aan. "Ik wil niet dat je dit aan anderen vertelt. Ik had je dit niet moeten zeggen, maar in een korte moment van zwakte zijn fouten snel gemaakt. Ook dit was een fout."
Hij kijkt haar verbluft aan, binnen enkele seconden maakt ze de stap van een fragiel en kwetsbaar meisje, naar een absolute ijskoningin.
Als ze opstaat zegt hij dan ook kortaf wat hij al de hele tijd wilde zeggen. "Ik kwam naar je toe omdat Forto Caelum me heeft opgedragen je te halen. Je afwezigheid werd niet door hem geapprecieerd. Door dit gesprek heb ik al veel te veel tijd verloren. We zullen ons moeten haasten, maar ik vermoed dat onze afwezigheid al lang is opgemerkt." Met die woorden staat hij op en loopt met stevige passen terug het landhuis in, de hevig stekende pijn in zijn heup negerend door zijn frustratie om dat meisje dat op haar eigen manier zijn hart al heeft veroverd.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro