Hoofdstuk 16

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Ik zocht in de blikken van Evelynn en William naar hulp, troost, wat dan ook. Ze konden me voorliegen, zeggen dat het een misverstand was. Maar dat was het niet. Haar ogen waren kil en tegelijk vol medelijden. Hij keek alleen naar de grond. Voordat ze me konden tegenhouden rende ik de deur uit. 

Ik rende, ik ademde en ik leefde. En ik haatte mezelf ervoor.
    De vervloekte wind ritselde boven in de bladerkronen, als om me iets duidelijk te maken. Ik negeerde het en sloot me volledig af van haar aanwezigheid, alsof ik haar nooit had gehoord. Ik weet niet hoe lang ik rende, zonder bestemming, een hopeloze toekomst van zelfhaat tegemoet.
    Ik weet alleen dat ik uitgeput ging liggen toen de schemer het bos begon te domineren en dat ik niet eens de moeite nam om een geschikte slaapplek te vinden. Ik krulde me op in een natte hoop bladeren die roken naar vocht en verrotting. Ik sloot mijn ogen, heimelijk hopend dat ik ze niet meer zou openen.
    Een zacht gekraak wekte me uit mijn lichte slaap. Meteen sprong ik overeind, meer uit instinct dan om mezelf te verdedigen. Een zwaar gehijg echode als een eenzame zucht tussen de bomen door. Links en rechts waren alleen berken te zien, stelde ik vast. Het was donker. Gelukkig hinderde het mijn zicht niet, maar ik wist dat de roofdieren nu op pad waren. Die gedachte ontlokte me een zuur innerlijk lachje, dat mijn mond nooit verliet. Ik was daar ten slotte het gevaarlijkste roofdier. Ik had niet de tegenwoordigheid van geest om in een boom te klimmen of te vluchten.
    Als verlamd wachtte ik tot het schepsel zich zou tonen, de omgeving observerend. Een tweede bries joeg door de nacht. Het leek van meerdere kanten te komen. 

Plotseling doemde er een donker silhouet op uit de schaduwen. Het eerste wat ik zag waren de lichtgevende ogen, spookachtig glimmend in het schaarse licht van de sterren. De proporties van het beest waren enorm, een en al spieren. Het lichaam was slank en had een gevlekte, paarsachtige vacht. Dit was absoluut geen beer. De nagels hadden de grootte van messen, net als de enorme hoektanden die uit de half geopende bek staken. De oren waren plat op de nek gelegd en de panter - want daar leek het nog het meest op - siste agressief. Heel even was ik in de waan dat ik daar mijn eigen alter ego zag, tot de grote kat een neerwaartse beweging maakte en zich voorbereidde om te springen.
    Ik was niet hem. Hij of zij was bezig me aan te vallen.
    Het korte moment van opluchting vervloog, toen de machtige klauw op weg ging naar mijn keel. Ik maakte een snelle draai en hij miste me op een haar na. Ik was uitgeput, doordat ik letterlijk had gerend tot ik erbij neerviel. Toch zette ik alles op alles om te vluchten. Het beest, dat niet ver achter me zat, uitte een furieus gegrom voor het de achtervolging inzette.
    Ik zigzagde tussen de bomen door, alleen geleid door mijn vlammende angst. Ik hoorde hoe de ademhaling achter me dichterbij kwam, me bijna inhaalde. Ik perste het laatste beetje energie uit mijn vermoeide spieren, in een laatste ontsnappingspoging.
    Een gapend gat strekte zich voor mijn voeten uit. Ik kon nog maar net voorkomen dat ik in het ravijn viel door mijn hakken diep in de bosgrond te steken. Gedurende een tijd die een eeuw leek te duren, wiebelde ik onvast op die rand heen en weer, de rand tussen leven en dood.
    Ik wierp mezelf naar achter, op het kussen van bladeren, en greep de aardbodem stevig vast. De panter was ook afgeremd, zag ik. Hij sloop dreigend op me af. In zijn ogen bespeurde ik een griezelige intelligentie die bijna alleen menselijk kon zijn. Hij kwam zo dicht bij me dat ik zijn adem kon ruiken, die stonk naar vergaan vlees. Hij hief zijn poot om me de genadeslag toe te dienen. Ik wist dat ik niet in staat was hem te ontwijken. Ik wachtte mijn lot af. Hetzelfde lot dat Mary had gehad. In zijn ogen zag ik dat hij doorhad dat ik wist wat hij had gedaan.
    Met een enorme kracht kwam de klap op me neer. De nagels drongen diep door in het vlees van mijn zij. Eerst voelde ik de pijn amper. De bekende trilling ging door me heen. In de furieuze ogen voor me zag ik een spoor van herkenning, hetzelfde walgelijke gevoel dat ook tot mijn hersenen doordrong. 

Het beest trok zich terug. Ik keek toe hoe de panter langzaam en elegant wegliep. Toen hij in de schaduwen van de bomen was, smolt zijn vorm langzaam om tot die van een rechtop lopend figuur. De helse pijn die vanuit mijn dij omhoog trok belemmerde me zo dat mijn zicht kort verzwakte. Het was onmogelijk om het vage silhouet te identificeren. 
    Mijn verdoofde lichaam begon langzaam van de aflopende helling te schuiven, richting het ravijn. Ik kon niets doen, zelfs mijn vingers voelden te verlamd om te spannen. Als een bewegingsloze pop gleed ik naar beneden. Mijn knieën hingen over de rand. Al snel volgde mijn romp. Er was geen ontkomen meer aan. Heel even voelde ik de koele lucht die langs mijn lichaam ruisde en me verwelkomde. Boven me zag ik de sterren die glinsterden in de donkere nacht. Ik sloot mijn ogen en de wereld werd donkerder dan het zwart dat die kleine lichtpuntjes in de hemel trachtten te verlichten. 


Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro