Hoofdstuk 17

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

    "Het gaat wel," zei ik, terwijl ik me in werkelijkheid compleet machteloos voelde.
    "Wat is er gebeurd?"
    Ik vertelde hun alles, van mijn vlucht door het woud tot de stinkende adem die ik had geroken. Het enige wat ik achterwege liet was het moment waarop mijn blik die van de panter gekruist had en hij me met rust had gelaten.
    "Het beest zal je herkend hebben als een wezen van het woud, zoals je ook ons herkent bij aanraking," suggereerde Evelynn met zekerheid in haar stem.
    Ik sprak haar niet tegen, maar ik wist dat er meer aan de hand was. Het was niet geweest zoals met haar en William; toen het beest me raakte voelde het bijna alsof hij een deel van me uitmaakte.
    "Laten we het liever hebben over de opluchting," ging Evelynn verder, "want we weten nu in ieder geval zeker dat jij de panter niet bent. En ik wil graag zeggen dat het me spijt. Ik had mijn vermoedens wat rustiger over moeten brengen. Ik wilde je alleen helpen om jezelf onder controle te krijgen, niet om je bang te maken."
    Ik schudde zwakjes mijn hoofd.
   "Het is niet uw schuld. Gelukkig is het nu niet meer nodig."

Ik herkende de tafel waar ik op lag als de theetafel en voelde het geïmproviseerde matras van een dikke hoop dekens onder me. Ik deed een poging om rechtop te gaan zitten, maar een pijnlijke steek drukte me terug.
    "Daar is het nog geen tijd voor, wacht even," zei Evelynn.
    Ze stond op en liep, leunend op haar houten wandelstok, naar het aanrecht om daar schijnbaar vol enthousiasme kruiden door elkaar te mengen, uit verschillend gekleurde potjes van allerlei grootten en maten. De geuren die mijn neus binnendrongen waren afwisselend zoet, bitter en zurig, maar geen ervan kon ik thuisbrengen. Evelynn vroeg William om het geheel door elkaar te stampen - een taak die hij zonder te klagen of ook maar een woord te zeggen, voltooide - omdat 'haar oude botten dat niet meer aankonden'. Met het glimlachje dat nog steeds om haar lippen speelde door haar eigen ironische grap, pakte ze een fles en goot een scheutje van een voor mij onbekende vloeistof bij de kruiden. Pas toen ze het prutje voor mijn neus hield en ermee schudde, om aan te geven dat ik het aan moest pakken, daagde het me dat ik het moest drinken. Ik keek haar ongelovig aan.
    "Als het goed is smaakt het prima," zei ze met een onschuldig gezicht.
    'Als het goed is,' dat had ik artsen al eerder horen zeggen, wanneer ze me een smerig, bitter drankje aanboden. Met een vies gezicht pakte ik de kom aan. Zelfs het optillen van mijn arm deed pijn, al liet ik het niet merken. Het drabje was groenbruin en had een structuur die ergens was blijven haken tussen griesmeelpudding en appelmoes. Ik werkte het in een teug naar binnen.
    De smaak was niet eens zo vreselijk. Zoet, een beetje als anijs. Een vreemd soort warmte begon aan de randen van mijn wond rond te cirkelen. Als ik me flink inspande kon ik vanuit mijn liggende positie de verwonding zien. Het was een lange snee, die schuin van mijn linker- tot mijn rechterzij liep. Aan de opgedroogde laag eromheen te zien, had het hard gebloed. De wond zelf was nog steeds helderrood, maar was ingesmeerd met een blauwig zalfje. Nu zag ik dat vanuit de randen, de wond langzaam een beetje dichttrok. De pijn werd gereduceerd tot een zacht gezeur. Ik keek Evelynn vol verwondering aan. Glimlachend nam ze mijn onuitgesproken compliment aan.
    "Nu kan je rechtop gaan zitten."
    Deze keer ging het in een keer, zonder moeite.
    "Helpen uw kruiden voor meerdere ziekten?" vroeg ik.
    "Slechts voor oppervlakkige wonden en schrammen. Je hebt geluk gehad."
    Het sprankje hoop dat in me op was gekomen liet ik weer varen. Dat was niet genoeg om Ada te helpen.
    "Voel je je al klaar voor een volgende les?"
    Ik haalde mijn schouders op.
    "Dat hangt ervan af wat die inhoudt," zei ik een tikje achterdochtig.
    "Laten we het maar houden bij een demonstratie."
    Pretlichtjes speelden in haar ogen.

Binnen een minuut stonden we met zijn drieën op de open plek. Nog steeds voelde ik me erg gammel. Toch wist ik overeind te blijven. Het was verdorie tijd dat ik wat duidelijkheid kreeg.
William ging voor mij en Evelynn staan.
    "Ga je gang," zei de Bewaarder.
    De jongen had een lege blik in zijn ogen. Daaraan leek ik te herkennen dat hij luisterde naar zijn gidsen, de dieren. Ik wilde vragen of ze hem ook hoorden, ik werd erdoor geïntrigeerd. Maar voor het moment wilde ik hem liever niet uit zijn concentratie halen.
    Na een niet al te lange tijd vloog er een roodborstje recht op ons af. In een reflex bracht ik mijn armen omhoog, bang dat hij tegen me aan zou vliegen. In plaats daarvan landde het beestje op Williams krullerige haardos. Hij keek me nieuwsgierig aan door zijn glimmende, zwarte oogjes. Nadat hij zijn kopje een paar keer heen en weer had bewogen om me beter te zien, schudde hij zijn veren uit en nestelde zich tussen de krullen.
    Eigenlijk waren er een hoop vragen die ik wilde stellen, maar ik werd onderbroken door een rossige vos die uit de bosrand kwam aanzetten. Zonder ook maar een teken van schuwheid te tonen liep het beest trippelend op ons af. Ze snuffelde een beetje aan mijn voeten, maar toen ik me voorover boog om haar te aaien, deinsde ze een stukje terug en ging naast William haar poot zitten likken. De jongen zelf stond nog steeds in dezelfde houding, uitdrukkingsloos. Hij knipperde niet eens met zijn ogen. De vos en de vogel bleven een tijdje zitten, tot de viervoeter er genoeg van had en zich terug trok.
    William knipperde, glimlachte en draaide zich om om haar na te kijken. Toen haar dikke staart achter een boom verdwenen was keek hij me aan. Ik had het gevoel dat niks met meer zou moeten verbazen, nadat ik bijna door een enorme menselijke panter was vermoord. Toch ontlokte dit tafereel me opengesperde ogen en een halfopen mond.
    "Kan je dat met alle zoogdieren?"
    Ik kreeg slechts een knikje als antwoord.
    "Ook met de panter?"
    Hij schudde resoluut zijn hoofd.
    "Ik hoor jou ook niet. Hij is een van ons."
    Ik had hem nog nooit zo'n lange zin horen spreken. Zijn laatste woorden werden uitgesproken met zoveel overtuigingskracht dat ik even niets te zeggen had. Onwillig accepteerde ik dat hij gelijk had. Hij was een van ons.
    Toch was ik het beest verbazingwekkend snel weer diep gaan haten, nadat ik dacht dat ik het zelf was. Misschien was dat omdat ik toen ik in zijn ogen keek, de ziel zag van degene die me had gespaard, terwijl hij Mary zonder erbij stil te staan had afgeslacht.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro