Hoofdstuk 22

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Giulio Cesare, stond in vette letters op het bord naast de deur geschreven, Handels beste werk; een verhaal over liefde en haat, wantrouwen en vriendschap. Komt dat zien.
    We stonden al op het punt om ons in de menigte volwassenen te mengen die als een kudde schapen naar binnen stroomden, toen ik Vargas een benauwde blik toewierp.
    "Moeten we er echt heen?"
Hij haalde onverschillig zijn schouders op.
    "Wat mij betreft niet. Zolang we maar weer hier zijn om vijf uur 's middags, anders missen we de koets. Wat wil je dan doen?"
    Het liefst wilde ik vooral weg uit de verstikkende mensenmassa en de geur van overbodige luxe. Ik stond een paar seconden te twijfelen. Hij klakte met zijn tong, glimlachte en trok me mee uit de menigte.
    "Ik weet waar we heen gaan," zei hij met glinsterende ogen.

We verplaatsten ons rustig door de voor mij onbekende straten. James' blik was steeds vooruit gericht, alsof hij in gedachten verzonken was. Hij nam trefzekere stappen en had zijn ene hand nonchalant in zijn broekzak gestoken. Voor mij voelde het aan alsof we rondjes liepen in dit doolhof van felwit geschilderde huizen en veel te rechte hoeken. Ik werd duizelig van de onnatuurlijke architectuur en voelde me opgesloten tussen het steen.
    "Waar gaan we naartoe?"
    "Het is leuker als je het niet weet."
    "Voor mij niet."
    "Een verrassing is altijd leuk."
    Onwillig staakte ik mijn protest. Twee seconden later vroeg ik geërgerd: "Waarom gaan we hier naar rechts? Zo lopen we toch in een boog?"
    "Ik probeer alleen om mijn huis te ontwijken, ik wil vooral voorkomen dat mijn vader ons ziet. Wees nou geduldig, we komen er echt wel."

Na een klein half uurtje lopen kreeg hij gelijk. We naderden het einde van de geplaveide straten en het begin van het uitgestrekte groene heuvellandschap wat achter de stad lag. De huizen werden kleiner naarmate we verder bij de grens van de stad kwamen. Aan weerszijden van de brede straat zag ik haveloze kroegen en gezellige cafés. Een zucht van opluchting ontsnapte me en ik liet de verbeterde sfeer op me inwerken. James Vargas keek me met een schuin oog aan.
    "Ligt het aan de straten of de mensen?"
    Ik beantwoordde zijn blik verward.
    "Je afkeer. Zijn het de straten of de mensen die er wonen?"
    Hij had mijn weerzin dus opgemerkt. 
    "Allebei, denk ik."
    Hij knikte begrijpend.
    "Voor mij zijn het de mensen. Ze creëren een beeld van zichzelf en leveren het af aan de buitenwereld, maar ondertussen is geld het enige doel in hun geest."
    "Maar... Jij woont in het centrum! Je woont tussen de rijken. Je bent de zoon van een van hen."
    "Jij woont ook bij je vader de mijneigenaar, toch?" vroeg hij plagend.
    "Ja, maar hij is mijn pleegvader," antwoordde ik fel.
     "De mijne ook."
    "Oh," was het enige wat ik wist te zeggen. "Het spijt me."
    "Het is niet erg."
 

We kwamen bij een sjofel pand aan met een scheefgezakt uithangbord waar de half vervaagde letters 'paarden te huur' op stonden geschilderd.
    "Wacht hier," beval James terwijl hij wegliep, het gebouw in. In een vragend gebaar hief ik mijn handen op in de lucht.
    "Wat ga je doen?"
    "Ben zo terug," riep hij over zijn schouder. Nijdig nam ik plaats op het houten bankje dat naast de winkel stond, mijn armen over elkaar geslagen. Dat hield ik niet lang vol. Dus stond ik alsnog op en liep de winkel binnen. 
    De binnenkant was nog ouder en verzakter dan de buitenkant van het bouwwerk. Het hing er blauw van de rook en ik moest spontaan hoesten toen ik binnenkwam. Nadat mijn ogen gewend waren aan het matige licht en het bijna ondoordringbare rookgordijn, zag ik dat het huis nog een zolder had. De helft van het plafond bestond uit houten balken en de andere helft was een plateau met opgestapeld stro erop. In het midden van het vertrek was een houten toonbank, met erachter een onderuitgezakte, rokende vrouw. Haar haren waren asgrijs en net zo stug als het stro. Ze rookte een sigaar die drie keer zo dik was als mijn duim en droeg ondamesachtige rijkleding om haar forse lichaam. De hakken van haar laarzen had ze onbeschaamd op de toonbank geplant.
    Voor haar stond James in zijn ongekreukte pak, een onwerkelijk contrast met de rest van de ruimte. Hij had zijn armen over elkaar geslagen en zag er uit alsof hij midden in een hevige onderhandeling was met de onverschillige dame. Toen hij me hoorde binnenkomen door de krakende deur keek hij om.
    "Ach, nu heb je het voor jezelf verpest. Nu weet je al wat we gaan doen."
    Hij trok een teleurgesteld gezicht. 
    "Ik weet alleen dat je paarden aan het huren bent, maar het staat in koeienletters boven de deur, dus dat is bepaald geen verrassing."
    "Kun je lezen?" vroeg hij met verrast opgetrokken wenkbrauwen.
    Iets van trots borrelde in me op en ik knikte, met mijn ogen rollend. 
    "Jij toch ook?"
    Hij negeerde mijn vraag en wendde zich weer tot de vrouw achter de balie, die ons korte gesprek geamuseerd had gadegeslagen. 
    "Dus we zijn het erover eens," zei James, "dat we twee paarden huren voor een middag? Sorry, maar ik kan ze echt niet later terugbrengen."
    De vrouw gaf zich gewonnen.
    "Ach, het maakt ook niet uit. Niemand anders huurt ze tegenwoordig meer, dus ik zal wel moeten."
    Haar grote lijf maakte zich los uit haar luie stoel. Ze tikte de sigaar af op de toonbank en waggelde de kamer uit, een deur door die naar een ander vertrek leidde. 

Even later kwam ze terug.
    "Ik heb John gevraagd om ze klaar te maken. Over een halfuurtje kunnen jullie naar het veld gaan en wegrijden."
James knikte waarderend.
    "Dankje, Dorothy. Ik zal jullie aan elkaar voorstellen. Rosalie, dit is Dorothy, de moeder van een goede vriend van me. Dorothy, Rosalie, mijn..."
    Hij slikte de woorden in. "Vriendin."
Ik knikte haar beleefd toe en Dorothy stak haar ruwe hand uit vanaf de andere kant van de toonbank. Ik pakte hem vast. Haar greep was krachtig en ze glimlachte een beetje neerbuigend. Ik kneep nog harder terug en haar lach verbreedde.
    Toen het moment voorbij was boog ze zich naar James toe en mompelde: "pittig ding, goed uitgezocht." Ze was blijkbaar in de volle overtuiging dat ik haar niet kon verstaan en een normaal mensenoor had het op die afstand waarschijnlijk ook niet gehoord. Ik keek nonchalant weg en probeerde mijn lachen in te houden. 












Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro