Hoofdstuk 51

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Half gebogen schuifelden we zijwaarts door de tunnel. De flauwe bocht omhoog stelde me gerust. Hoe langzaam ook, we waren op weg naar de oppervlakte. De nauwe ruimte hing vol met stof dat was opgewaaid nadat de hoofdgang was ingestort. Achter me hoorde ik Jacob hijgen. 
    "Oh nee," zei hij moeizaam. "Volgens mij... Gaan we weer omlaag."
    "Wat?" Ik zette nog een paar stappen naar voren. De grond leek inderdaad af te lopen. "Het gaat zo wel weer omhoog," verzekerde ik hem. 
    "Nee. Waarom zou je een tunnel naar boven maken? En... Ik kan niet meer. Kom, we gaan even zitten, rusten, heel even maar." Zijn stem klonk zwak.
    "We kunnen niet wachten." Ik trok hem half omhoog. Hij hing doelloos op mijn arm. "We moeten snel weg," herinnerde ik hem. "Voordat de zuurstof op raakt. We kunnen het nog halen."
    "Wat halen?" Hij liet zich tegen de muur zakken. "Er is daar niks."
     "Het is niet waarschijnlijk, maar het is onze enige kans."
    Het bleef stil. "Jacob? Hé, Jacob?" Ik schudde hem door elkaar. "Kom, we moeten door."
    Hij bleef levenloos liggen. Tegelijk leek zijn lichaam rond te draaien. De muren kwamen op me af. Ik voelde me duizelig. Een vreemd gevoel overviel me. Ik ademde in snelle teugen, maar mijn lichaam leek de lucht niet op te willen nemen. 

Ik greep Jacobs arm en begon hem tegen beter weten in kruipend verder te trekken. "Kom, kom mee," mompelde ik. De scherpe stenen haalden mijn handen open. De metalige geur van bloed drong mijn neus binnen. Met de seconde werd ik duizeliger. Mijn bewegingen waren krampachtig, tot het bijna onmogelijk was om nog vooruit te gaan. En toch bleef ik trekken. 

Misschien legde ik enkele meters af, misschien een halve mijl. Daarna sloot ik mijn ogen en ging liggen. Wachten. Heel even maar. 

Ro. Kom op, je moet verder. Hoe graag je ook wil vergeten wat je lot is.

    De stem was onwelkom. Ik moest rusten. Wegzakken in de vredige warmte om me heen. 

    Ro! Je toekomst staat op het spel. Kom.

    "Nee," zei ik. Ik bleef liggen.

    Nu. Doe het. Je bent er bijna. 

    Ik was er altijd bijna. Maar ik kwam er nooit. Nooit echt. Daarom moest ik even wachten, op adem komen. Misschien wel voor altijd. De warmte voelde prettig en zacht, alleen de verre stem wilde het niet geloven.
    Ada is boven. Ze heeft je nodig, nu. Je moet overeind komen. Voor haar. 

    Ada... Iemand uit een ander leven, zo voelde het. Ver weg. Maar belangrijk. Ik wilde naar haar toe. Moest ik niet rusten? Nee, nee. Ik moest overeind komen. De stem zei het. Ze had gelijk. 

Met een zucht opende ik mijn ogen, hoewel het te donker was om te zien. Ik vervolgde mijn weg. De ene knie voor de volgende, omhoog krabbelend over de stenen. Omhoog? De weg ging weer omhoog. Ik moest en zou tot het einde van die tunnel komen, alleen om te weten dat het inderdaad hopeloos was. Dat ik alles had gedaan wat ik kon, maar dat de tunnel doodliep. Jacob had vast gelijk. Wie zou naar boven graven vanuit een mijn?

De stem was terug, nu harder en duidelijker. Ik wist wie ze was, ergens. Wolken zweefden door mijn hoofd en weerhielden me ervan om haar stem te herkennen. 
    Daar, daar is het. Zie je het? Daarheen. Kom op, je bent er bijna.
    Mijn zicht versterkte. Het duister week en ik kon meerdere meters voor me uit zien. Het einde van de gang was nog niet in zicht, maar het voelde alsof ik er bijna was. De wolken in mijn hoofd braken langzaam weg en maakten plaats voor een verlichtende helderheid. 
    "Wind?"
    Ze lachte. Inderdaad. Schiet op, je moet naar het einde komen. Gebruik je kracht. 
    "Hoe ben je hier? Ik dacht dat je niet in de mijn kon komen."
    Soms verbaas ik mezelf ook. Hoe dan ook, het maakt niet uit. Je moet opschieten. De jongen heeft niet lang meer. 

Het was net als de vorige keer. De gloed verwarmde mijn binnenste en verdreef het zwart om me heen. Het was niet als de doezelige warmte van mijn zuurstoftekort of de vochtige hitte in de mijn. Het was een warmte die deel van me was.

Toen het voorbij was pakte ik Jacobs arm zo voorzichtig mogelijk tussen mijn tanden en trok hem met vier poten omhoog. Zo ging het beter. Mijn smalle gestalte paste makkelijker door de tunnel heen. Met hernieuwde kracht trok ik Jacob omhoog. 

Op een gegeven moment zag ik enkele meters voor me dat de tunnel ophield. De uitgang, hij was er inderdaad. Het enige probleem was dat een enorme steen mijn weg blokkeerde. En de zuurstof raakte nog steeds op. Nog even en ik zou net als Jacob niet meer verder kunnen. 

Wat moet ik doen? Vroeg ik in gedachten aan de wind.
    We moeten de steen weghalen. Samen. Jij duwt, ik trek. 

    Ik liet Jacob los en stootte mijn flank tegen de steen. 

    Goedzo.

    De stenen begonnen opnieuw om me heen te draaien.

    Niet opgeven. Nog een klein stukje. 

    Met al mijn kracht ramde ik tegen de steen. Hij gaf mee. Een halve cirkel van licht drong naar binnen. Ik snoof wanhopig naar lucht en vulde mijn longen met de geur van gras en modder. Zo voorzichtig mogelijk pakte ik weer Jacobs arm en sleepte zijn bovenlichaam tot over de rand. 

Om ons heen waren grassige heuvels te zien, begroeid met madeliefjes. We waren veilig. Voor nu.

Maar Jacob had nog steeds zijn ogen gesloten. Zijn ademhaling was nog maar net te horen en erg zwak. Hij had hulp nodig. Voorzichtig tilde ik zijn hoofd op en schudde hem lichtjes door elkaar. Meer kon ik niet doen, ik wist weinig tot niets van de geneeskunst.

Eerst moest ik bepalen waar ik was. Ik legde Jacob weer neer en liep de dichtstbijzijnde heuvel op. Vanaf daar had ik een uitzicht op de omgeving. Mijn hart maakte een sprongetje toen ik zag dat er een weg vlakbij was. Het was een weg die ik kende; de zandweg die naar Eadham leidde. Op de een of andere manier was ik vlakbij Huize Ruthstein terecht gekomen. 

Ik rende terug naar Jacob en tilde hem zo goed en zo kwaad als het kon op. De uren in de mijn hadden de spieren in mijn schouders en rug aangesterkt. Jacob was net iets groter dan ik en het lukte net om hem omhoog te krijgen. Het was nogal een geploeter om hem de heuvel op te krijgen, maar daarna ging het beter, zeker toen ik op de vaste grond van de weg gekomen was. Ik volgde de weg helemaal tot ik bij mijn oude huis was gekomen, dat ik diep was gaan haten. Maar Johan was ook daarbinnen. En hij zou weten hoe hij Jacob moest behandelen. 

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro