Hoofdstuk 50

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Een straaltje zweet liep over mijn wang naar beneden. Het werk was die dag zwaarder dan normaal. De lucht was enorm stoffig. Dat kwam doordat we verder van de ventilatieschacht af waren dan normaal, had Jacob me uitgelegd toen ik hem ernaar vroeg. Daarnaast was de gang waar we ons in bevonden heel nauw; dat bevorderde de ventilatie ook niet. Mijn vingers klemden zich verkrampt om het handvat van de houweel. Hoewel de dag al bijna voorbij was, had ik nog maar enkele kleine brokken steenkool van de muur afgekregen. Net op het moment dat ik de muur gefrustreerd een harde slag wilde toedienen, klonk de paniekerige stem van een van de werkers door de mijnschacht. 
    "Let op!" schreeuwde hij. "Snel, ren, die kant op."
    De mannen keken geschrokken om zich heen, zich langzaam realiserend waar het geluid vandaan kwam. Te langzaam, volgens de man die uit het duister vandaan kwam rennen, hevig hijgend. "Red jezelf. Alles is aan het instorten verderop. De steunbalken hebben het niet gehouden."
    De urgentie van de zaak drong nu echt tot ons door. Mijn hart klopte in mijn keel. Ik zocht James' blik en vond een doodse angst die in zijn pupillen werd weerspiegeld. "Ren," zei hij. 
    We vochten ons in de richting die de waarschuwende man ons had aangegeven. We waren niet de enigen. Brede, zwetende lijven dromden naar de uitgang, elkaar genadeloos aan de kant stuwend om er maar als eerste te komen. Ik werd half geplet tussen meerdere mannen en verloor Jacob uit het zicht. Ik schreeuwde zijn naam, maar het geluid doofde uit in het lawaai van de paniek. De meeste kaarsen waren vertrapt of laten vallen. De schouders van de mannen om me heen kwamen ver boven me uit. Het was onmogelijk om Jacob terug te vinden in de meute. "Jacob," gilde ik opnieuw. Hopeloos probeerde ik me vooruit te stuwen. De mannen waren niet alleen gemiddeld meerdere kopen groter dan ik, ze waren ook sterker. Op deze manier zou ik de uitgang nooit bereiken. Ik probeerde helder na te denken. De laatste keer dat ik Jacob gezien had stond hij achter me.
    Een verlammende angst trok door mijn hart. Wat als hij was achtergebleven? Ik moest terug.

Ik drukte me plat tegen een van de muren aan en begon in de richting te schuifelen waar ik vandaan was gekomen. Een luid gebulder denderde door de tunnel. Het onmiskenbare geluid van vallend gesteente. Ik huiverde. Het was dichterbij dan ik had gehoopt. Ik stond als verstijfd. Het was zelfmoord om nog verder die kant op te gaan. Maar Jacob...
    Op dat moment greep hij me bij de arm. "Wat zei ik je nou," gromde hij. "Ren, verdomme."
    "Niet zonder jou," antwoordde ik koppig. "Wat was je plan? Kom!"

Samen worstelden we weer door de mensenmassa. "Ik heb geen plan," zei Jacob. "We moeten iets bedenken. Bij de uitgang is het te druk. Ze kunnen nooit genoeg mensen in een keer omhoog krijgen, het duurt uren om iedereen met de lift op te hijsen." 
    "We moeten iets doen," schreeuwde ik hem toe over het gebulder heen. "Is er geen enkele plek waar we veilig zijn?"
    "Ik weet het niet. De hele gang gaat instorten."
    De mannen voor ons waren gestopt met lopen, er was geen beweging meer in de menigte te krijgen. Jacob had gelijk, we konden nooit snel genoeg allemaal opgehesen worden. Het besef daalde langzaam op me neer. Dit was het einde, er was geen ontsnappen meer aan. De mannen om ons heen zagen het niet, zij probeerden nog vol paniek te vluchten voor het neerstortende gesteente. In Jacobs ogen zag ik dat hij het wel wist. Er was geen uitweg mogelijk. Moest het zo eindigen? Zo kon het niet eindigen. De grond onder onze voeten trilde. 

"Daar!" Ik weest met een bevende vinger naar een smalle inham van de tunnel die ik eerder niet opgemerkt had. Hij was zo nauw dat Jacob en ik er nog maar net zijwaarts door zouden kunnen passen. Op dat moment wist ik niet of mijn zicht me bedroog, maar het kwam me voor dat de inham uitliep in een even smalle tunnel die met een flauwe helling omhoog liep. Jacob zag het ook. Zo snel mogelijk duwden we de angstige mijnwerkers opzij om de inham te bereiken. Het geluid van de instortende schacht kwam steeds dichterbij. Ik wurmde me door de opening van de inham. Jacob volgde me. Met snelle passen begon ik mijn weg naar boven. Net op het moment dat Jacob zijn voet de tunnel introk, bereikte het vallende steen de brede tunnel waar we net uit waren gekomen. De doodsbange kreten van de stervende mijnwerkers zouden voor altijd in mijn geheugen gegrift staan, kortdurend maar intens als alleen een doodsstrijd kon zijn. Een paar kleine brokjes steen kwamen onze smalle tunnel in, maar hij stortte niet in. Voor een paar seconden waren we doodstil, de levens van de mannen in eer houdend. 

"Wat nu?" durfde ik toen met een dunne stem uit te brengen. Jacob keerde zijn gezicht naar me toe in het donker. Zijn stem klonk ontdaan.
    "Bidden. Bidden dat we niet zullen stikken in deze gang."
    Hij had gelijk. Onze enige kans was de tunnel volgen en hopen dat die omhoog zou leiden. Onze weg naar de uitgang was geblokkeerd. En daarmee ook de weg naar onze ventilatie. Als deze gang ons niet naar buiten zou leiden, zou onze zuurstof langzaam opraken en zouden we het licht nooit meer zien. 

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro