Hoofdstuk 49

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Aan het einde van de dag voelden mijn spieren als verlamd. Zodra we de mijn uit kwamen en de wind me begroette trok de kramp al een beetje weg. Het was al pikdonker. Ik was blij dat dat verstikkende duister er niet meer was en dat mijn zicht weer terug was gekeerd. Het verbaasde me dat de wereld er nog was, daarboven. De heuvels waren nog steeds begroeid met gras. De wolken zweefden nog steeds rond in de donkere hemel. De mannen om ons heen waren minder stil dan toen we op weg waren naar de mijn. Het geluid van gelach en grappende mannen in het vooruitzicht van een mager avondmaal hing vrolijk over de menigte.  

Ik deelde hun vrolijkheid niet. Wat ik voelde kon alleen omschreven worden als dankbaarheid. Dat ik nog leefde, dat ik Ada terug zou zien. Ik was niet in de stemming om iets tegen Jacob te zeggen, wetend dat hij me toch wel af zou snauwen. Langzamerhand begon ik gewend te raken aan zijn houding. Ik nam zijn woorden niet langer persoonlijk op. Zijn gemopper was niets meer dan een manier om mensen op afstand te houden. 

Toen we thuis kwamen liet ik me uitgeput neervallen op een stoel. Op een vreemde manier voelde ik me voldaan. Ik had een verschil gemaakt. Ada en haar ouders waren er ook al. Ik glimlachte uitgeput naar haar. Ze keek bezorgd.
    "Gaat het?" vroeg ze.
    Ik knikte. Een felle pijnscheut trok door mijn nek. "Prima."
    Het stelde haar duidelijk niet gerust. "Zo zie je er niet uit."
    "Echt," drukte ik haar op het hart. "Niks aan de hand. Alles is beter dan dat jij de fabriek in moet."
    Mai mengde zich in het gesprek. "Dankje, Ro. Dat je dit voor ons doet."
    "Ik zei het al. Het is de beste oplossing. Geen probleem."
    Mijn stem klonk zekerder dan ik was. Het werk zelf was geen probleem, maar de woorden van die verdomde mijnwerker echoden als valse noten door mijn hoofd en wilden me niet verlaten. Onthoud alleen waar je het voor doet. Ik deed het voor Ada, vertelde ik mezelf voor de zoveelste keer. Maar waarom was ik daar niet eerder op gekomen? Ik had het toch op elk moment kunnen besluiten? In plaats van in luxe te leven bij de Vargassen had ik het altijd al kunnen doen. Was het omdat het nu anders was tussen ons? Nee. Voordat het veranderde had ik ook van haar gehouden.

Mijn gedachten werden gelukkig afgeleid door het flinke stuk brood dat op de tafel lag. Nadat het familieritueel voor Ada's broertjes gedaan was, verdeelden we het brood onder ons. Deze keer at ik rustig, beheerst, wetend dat dit alles was wat ik zou krijgen. Met een beetje van de verdacht gele thee spoelden we het eten weg.  Misschien was het niet eens thee. Het smaakte naar lauw water. 

Meteen nadat iedereen klaar was met eten trok ik me terug naar het kleine kamertje dat Ada en ik deelden. Ze volgde me op de voet. 
    Ik was veel toe moe om verlegen te zijn en trok mijn kleding snel over mijn hoofd. De strakke band om mijn borst was vochtig van het zweet. Ongevraagd wikkelde Ada hem af. Haar zachte handen voelden hemels over mijn klamme huid. "Ro, je weet toch hoe belangrijk je voor me bent?"
    "Jij bent ook belangrijk voor mij."
    "Dat weet ik. Wees alsjeblieft voorzichtig," smeekte ze. "Je wilt me niet kwijt, dat snap ik." Ze streelde mijn wang. "Maar ik jou ook niet."
    Ik draaide mijn hoofd weg en ging op het matras liggen, mijn gezicht weg van haar. "Ik weet het. Ik heb je al beloofd dat ik voorzichtig zou doen."
    Ook zij ging liggen. "Het spijt me. Ik ben gewoon bezorgd."
    "Welterusten."
    "Trusten," zei ze.
    Binnen enkele seconden sliep ik. Het was een diepe, droomloze slaap waar ik te vroeg uit ontwaakte om me terug te begeven naar de ondergrondse hel. Elke dag opnieuw.

Als je alle dagen doorbrengt in het donker, vergeet je hoe het licht is. Dat klinkt wreed, maar in werkelijkheid is het een zegen. De uren werden dagen, de dagen werden weken. Weken die ik niet meer telde. Elke dag werd ik een beetje sterker, haalde ik wat meer steenkool omhoog. En elke dag vergat ik het licht wat meer, tot ik er niet meer naar verlangde. Het dichte duister van de mijn werd mijn tweede thuis. Ik leerde om Jacob zo min mogelijk vragen te stellen. Om niet te klagen of te puffen of te hijgen. Om de pijnlijke steken in mijn rug en ledematen te negeren. De mijnwerker die me advies had gegeven zag ik nooit meer terug. Zijn woorden begonnen langzaam te vervagen, net als de rest. Het deed er niet meer toe. 

Op zondagen bracht ik de dag door met Ada. Dat waren de momenten van licht. Van eindeloze wandelingen door de heuvels en lange gesprekken die geen onderwerp hadden. Onwillekeurig sloeg ik altijd de weg in die niet naar het bos leidde.
    Ada zei er geen woord over, maar ik wist wat ze ervan dacht. De eerste weken was ik constant bang dat Evelynn zich naar me toe zou roepen door haar eiken te gebruiken. Misschien was ik buiten haar bereik. Misschien was ze me vergeten. Maar de tijd streek voorbij en ik hoorde nog geen zuchtje van haar kant. 

Mijn leven werd een grote waas van afgewisselde pijn en verdoving. Als ik de keuze had gehad, was ik zo doorgegaan tot het einde der tijden. Maar aan alles komt een einde, zelfs aan de marteling voor mijn lichaam en verzachting voor mijn geest, die als oneindig aandeed. 

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro