Hoofdstuk 48

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

"Daar is het," zei Jacob met zijn gebruikelijke norse toon.

Een tweede lantaarn hing in een inham van de grotachtige tunnel. Op een enorme tafel lagen twee stapels: eentje bestaand uit een enorme verzameling houwelen, het metaal gloeiend in het licht, de ander een hoop stokken met een stuk stof om de kop gewikkeld. Meerdere mannen stonden rondom de tafel, pakten hun gereedschap en staken hun kaarsen aan. Ik koos op goed geluk een van de scherper uitziende werktuigen uit en pakte een kaars in mijn andere hand.

Jacob kwam naar me toe en ketste zijn twee stenen tegen elkaar aan, zodat een klein vonkje oversprong op de lont. Het vlammetje werd langzaam groter. Jacob drong terug door de massa mannen om zijn eigen spullen te pakken. De meesten die in de brede tunnel stonden keurden me geen blik waardig en daar was ik blij mee. Op die manier zouden ze er nooit achter komen dat ik een vrouw was en hopelijk ook niet dat mijn verborgen identiteit de dochter van de mijneigenaar was. Ik lachte schamper in mezelf. Dat zou nogal wat vragen oproepen.

Ada's broer kwam terug uit de horde mensen en wenkte me om hem verder de tunnel in te volgen. Dat deed ik, mijn kaars hoog voor me opgeheven zodat ik zag wat zich voor me bevond. Hier splitste de enkele tunnel zich in een groot gangenstelsel van smallere gangen. Met zekere stappen liep Jacob voor me uit, de ene na de andere tunnel in kerend. Hoe verder we liepen, hoe heter het werd. Het werd steeds rustiger en uiteindelijk zat er een gat van enkele meters tussen ons en de groepen voor en achter ons. 
    "Wat is er tussen jou en Ada?" vroeg Jacob uit het niets. Hij vertraagde zijn pas tot hij naast me liep, maar hij keek me niet aan.
    "Wat?"
    "Serieus. Wat is er met jullie twee?" drong hij aan.
    "Niks. We zijn vrienden." 
    Ik liet duidelijk in mijn stem doorklinken dat ik het onderwerp daarmee als gesloten classificeerde.

De mijnschacht werd steeds smaller, totdat we gebogen moesten lopen en in de breedte helemaal geen ruimte meer hadden. Plots stopte Jacob met lopen. Doordat ik hem niet kon inhalen was ik gedwongen om ook te stoppen. Even was ik bang dat halt had gehouden omdat we gevaar liepen. Maar toen praatte hij verder, opdringerig. "Ik weet dat jullie vrienden zijn, al eeuwen. Maar er is iets veranderd."
    Ik maakte een geïrriteerd geluid. "Dat verbeeld je je maar. Kom, we moeten toch opschieten?" Ik trok me los uit zijn greep en liep door. Jacob volgde me zwijgend op de voet. Zijn donkerblonde haar was al half doorweekt van het zweet en plakte op zijn voorhoofd.
    "Je weet toch dat ik geen idee heb waar we heen gaan?" vroeg ik hem.
    "Rechtdoor. Waar anders?"
    Ik negeerde de spot in zijn stem en liep verder. Houten balken hielden de grot overeind. Het idee dat er waarschijnlijk wel een halve mijl aarde op me drukte, was verstikkend. 

Na een tijdje waren er houten schotten aan de rechterkant van de tunnel te zien. "Wat is dat?"
    "Het ventilatiesysteem. Helemaal beneden is een oven. Zonder de hete lucht zouden we allemaal stikken hier." Hij glimlachte bitter. "En dat zou je vader niet willen."
    Ik wendde mijn gezicht af. Dat onderwerp lag gevoelig bij me en dat wist hij. Hij wilde me terugbetalen omdat ik hem niet de waarheid vertelde over Ada en mij. Ik was vastbesloten om hem niet te laten zien in hoeverre zijn woorden me raakten en hield mijn mond stijf gesloten. 

Het werd steeds heter, zo heet dat het bijna ondraaglijk werd. De benauwdheid snoerde me de mond. De hete, stoffige lucht, die ook nog vochtig was, maakte het onmogelijk om normaal te ademen. De mannen voor en achter ons hadden allemaal hun shirt uitgedaan en ook Jacob moest er na een tijdje aan geloven. Als ik het had kunnen doen, had ik zonder twijfel hetzelfde gedaan. 
    "We zijn er," deelde Jacob mee. De tunnel was hier iets wijder geworden. In het schaarse licht van de kaarsen van alle werkenden zag ik dat de wanden van de mijn hier en daar donkerder waren. Dat moest de steenkool zijn. De ruggen van de mannen glommen van het zweet door de constante inspanning. Het geluid van steen tegen staal weerklonk door de grotachtige omgeving. Jacob ging me voor. We daalden nog een stukje af en vonden onze eigen plek, op een paar meter afstand van de mannen aan weerszijden van ons. 
    "En nu?"
    "Hakken," gromde Jacob. Als demonstratie hief hij zijn houweel hoog boven zijn hoofd en liet hem hard op het steen neerkomen. De muur vertoonde slechts een kleine barst. Zonder me verder een blik waardig te keuren bleef hij doorhakken, soms kleinere slagen, dan weer grote, totdat hij een stuk steenkool ter grote van een baksteen had losgekregen. "Wat sta je daar nou?" snauwde hij. 
    Ik snoof en begon hem te helpen. Het doffe geluid van de houweel weerklonk in mijn oren. Hakken, telkens opnieuw. In het begin was de inspanning nog draaglijk, ondanks de beklemmende hitte. Maar al na drie brokken uit de muur geslagen te hebben, begon een stekende pijn in mijn armen me te teisteren. Mijn ademhaling was onregelmatig en luid en ik snakte naar iets te drinken. Er was geen voedsel, geen water. Ik had het nooit erg nauw genomen met de kerk en de beelden van engelen en demonen die Mary vroeger schilderde. Maar deze plek was een hel. Daar kon geen twijfel over bestaan. 

Uitgeput gooide ik mijn houweel neer. Hij kwam met een scherpe klang op de grond terecht. Ik hijgde en plaatste kort mijn handen op mijn knieën. Had de wind ook een deel van mijn kracht meegenomen? Ik kon het niet met zekerheid zeggen. Misschien dat dit godvergeten oord de energie uit mijn lichaam zoog. 
    Een jongeman kwam naast me hakken. Aangezien de tunnel steeds voller werd, was het de meest logische plaats om aan te sluiten. "Je eerste keer?" vroeg hij, alvast hakkend. De anderen praatten amper tijdens het werken. 
    Ik knikte uitgeput. 
    "Luister goed, jochie. Ik heb een goed advies voor je," zei hij tussen twee machtige slagen van zijn houweel door. "Laat dit ook je laatste keer zijn, voordat je eraan gewend raakt en niet meer terug kan. Ga terug naar je familie. Sterf desnoods van de honger. Alles beter dan dit."
    "Ik heb geen familie," dwong ik mezelf te puffen.
    Hij lachte humorloos. "Wat in de zeven hemelen ben je hier dan aan het doen?"
    "Geld verdienen. Net als jij, neem ik aan?"
    Hij zond me een zijdelingse blik die alles had kunnen betekenen. "Dus je bent er zo een."
    Ik snoof. "Wat voor een? En wat maakt het jou uit?"
    Hij haalde zijn schouders op en wrikte nog een brok los. "Je bent er zo een die zo zijn eigen redenen heeft om dit te doen. Ik mag je wel. Daarom geef ik je een beter advies. Vergeet wie je bent. Onthoud alleen waar je het voor doet. En dan heb ik het niet om het geld. Of wat voor andere reden je ook hebt om jezelf voor te liegen. Jij bent er zo eentje, dat zie je zo. Je bent nog jong."
    Het liefst was ik van de man weggelopen, maar Jacob stond nog steeds steevast op dezelfde plek te hakken. Hij zag er niet uit alsof hij snel zou willen verplaatsen. Waarschijnlijk had hij het hele gesprek niet eens gehoord.

Moeizaam pakte ik mijn houweel op. Hoewel ik het eigenlijk niet wilde, begon ik na te denken over wat de man had gezegd. Ik deed het voor het geld. Voor Ada. Toch?
    Ik kromde mijn nek zodat mijn schoudergewricht met een krakkend geluid op zijn plaats sprong. Daarna pakte ik mijn houweel op en sloeg in een keer het blok steenkool uit de wand waar ik eerder mee bezig was geweest.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro