Hoofdstuk 57

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

"Ro?" fluisterde William. Hij was vlakbij me. Slaperig opende ik mijn ogen. Ik had net lekker liggen doezelen in de diepe fauteuil, badend in het licht van een vroeg lentezonnetje dat door de ramen scheen ."Rosalie," zei hij opnieuw. Ik schoot overeind toen ik kwam overeind toen ik zag dat zijn gezicht vertrokken was van pure angst.
    "Wat is er aan de hand?" Echt wakker was ik niet. Ik wreef dwingend in mijn ogen om de slaap te laten wegtrekken. 
    "Er is buiten iets," zei hij, zijn stem iets hoger dan normaal. "Verderop. De vogel zag het eerst, maar het komt dichterbij. Naar ons toe. Het is nog nooit zo dichtbij gekomen."
    "Het beest?" Ik was klaarwakker.
    Hij hoefde het niet woordelijk te bevestigen, zijn uitdrukking zie genoeg. 
    "Ik ga erheen," zei ik. 
    "Nee. Niet doen." Er klonk onvervalste angst door in zijn stem.
     "Hij is mijn broer. Ik kan hem tegenhouden." Hoopte ik. 
    Even leek William te aarzelen, maar hij vermande zich snel. "Laat me mee gaan."
    "Nee," zei ik resoluut. "Ik wil alleen met hem praten. Anders schrikken we hem misschien af. Blijf hier en bewaak Ada."
    Hij knikte en stemde met tegenzin in. "Met mijn leven. Ik zal niet ver gaan. Ik ga op de open plek staan en probeer je vanaf daar te helpen."
    "Hoe?"
    "Door de juiste spelers de juiste suggesties te doen," antwoordde hij grimmig. "Als het nodig is."
    Ik stribbelde niet verder tegen. Het was ten slotte zijn keuze. "Goed. Ik ga. Waar is hij?"
    "Aan de kant van de stad. Hij komt snel hierheen. Schiet op."
    "Let op haar," zei ik nog een laatste keer.
    "Doe ik."

Zo snel mogelijk liep ik de deur uit. Een hevige rukwind sloeg in mijn gezicht zodra ik naar buiten liep. Zo hard hoorde het niet te waaien in de lente. 
    Wat is je plan?
    "Er een einde aan maken."
    Ze leek haar volgende woorden even te overwegen. Aan het leven van je broer?
    "Nee, aan mijn angst. Ik... Ik weet wat hij gedaan heeft. Dat hij een monster is. Maar had ik in zijn plaats niet hetzelfde gedaan?"
    Dat zul je nooit weten. Wees voorzichtig. Zowel mensen als monsters zijn niet altijd wie ze lijken te zijn. 

Ik ging op weg door het bos. Het kleine beetje bladeren dat al aan de boomtakken ontsproot maakte dat het licht groenachtig op de ondergrond scheen. Het was stil, te stil. Zo stil als het zelfs in het woud niet zou moeten zijn. De vogels hadden het gebied verlaten. Ze hadden zijn geur geroken. Zou ik ook moeten vluchten? Al mijn instincten vertelden me van wel. 
    Rechts van me hoorde ik een takje breken. Meteen behoedzaam verschool ik me achter een boom, het geluid van mijn snelle ademhaling zo veel mogelijk onderdrukkend. 

Het geluid was maar heel zacht geweest en het herhaalde zich niet. Het was het geluid van een jager. Ik draaide om de stam heen en wierp een blik op wat zich erachter bevond.
    In een lage struik zat een klein roodborstje met glimmende oogjes. Williams roodborstje. Een zucht van opluchting ontsnapte me. "Jij bent het maar."
    Het beestje vloog een klein stukje op naar een tak in de dichtsbijzijnde boom. Daar bleef het zitten en staarde me aan.
    "Weet jij waar ik heen moet?"
    Nu liet het roodborstje een hoog geluidje horen en hield zijn kopje schuin.
    "Nee?"
    De vogel pikte in de bast van de boom en pakte in zijn snavel een kevertje vast. Met een enkele snelle hap was het insect doormidden en doorgeslikt.

Ik vervolgde mijn weg richting Eadham. Hoe dichter ik bij de stad kwam, hoe meer dieren ik hoorde. Ik zag zelfs een paar mussen in een boom zitten, hun bruinige kleur nog maar net te zien tussen de kale donkere takken. 
    Op dat moment wist ik dat ik te ver was gegaan. Ik moest terug naar de blokhut. Als ik het beest was misgelopen was hij nu op weg naar Ada en William.
    Ada, die nog kwetsbaar was. En William... William? 
    Een koude hand kneep mijn hart samen. Ik zal niet ver gaan, had hij gezegd. Hij kende Evelynn vanaf heel jong. Was hij echt jonger dan ik of leek dat maar zo? Was het mogelijk... Kon hij mijn broer zijn? Hij had me weggelokt. Me hiernaartoe geleid zodat hij haar iets aan kon doen. En ik kon er niets aan doen. Ik zou te laat komen. 
    Ik begon te rennen. Mijn benen droegen me sneller dan de wind. Een woord circuleerde onvermijdelijk door mijn hoofd.

Ada.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro