Hoofdstuk 61

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Nadat Ada's ouders en Jacob waren vertrokken, verontschuldigde ik me tegenover Ada. "Ik moet gaan. Het is iets belangrijks."
    Ze fronste. "Je moet niet naar buiten gaan. Het is gevaarlijk voor je."
    "Voor mij wel," zei ik. "Voor een middelgrote straatkat met pluimoren niet."
    Ada lachte. "Als je het moet doen, doe het dan. Wees voorzichtig."
    "Altijd," zei ik voordat ik de deur uit liep en de warmte in mijn lichaam liet stromen.

Ik rende door de wijken, mijn krachtige poten over de stenen, mijn vacht opwaaiend in de wind. De meeste mensen waren al aangekomen op hun werk. Ik kwam dan ook weinig voorbijgangers tegen en op de momenten dat ik ze wel trof, bleef ik zo ver mogelijk bij ze uit de buurt. Het was een opluchting om uiteindelijk op de compleet uitgestorven zandweg te komen die me naar Huize Ruthstein zou leiden. 

Ik stapte het atelier binnen als mens en schraapte al mijn moed bijeen. Onwillekeurig had ik mezelf beloofd om nooit meer een voet in die vochtige, nachtmerrieachtige kelder te zetten. Mijn onderbewuste schreeuwde dat het niet goed was, dat die plek voor doden en verlorenen was en dat ik er niet hoorde. Ik schraapte ondanks alles mijn moed bij elkaar, tilde het luik open en daalde af in het donker. Alle haren op mijn lichaam gingen overeind staan bij de geur van lijken en vocht. Ik liep meteen naar waar ik meende te hebben gezien waar ik nu naar zocht: op het bureau vond ik het meteen zoals ik het de laatste keer had achtergelaten. Een licht vergeelde enveloppe van zwaar perkament, verzegeld met Mary's handschrift erop. Laurence.

De andere spullen op het bureau waren rommelig geordend. Kwasten, potloden en potjes met inhoud die vragen bij me opriepen stonden kriskras over de tafel verspreid. De brief was anders. Hij lag daar ,precies in het midden, perfect recht, klaar om gevonden te worden. Dat had ze gewild. Dat hij gevonden werd. De vraag waarom had me de afgelopen dagen geteisterd. Het kon toeval zijn, dat hij daar zo lag. Toevalligheden zijn de brandstof van het leven. Nee, Byrne. Toeval bestaat niet. 

Ik pakte de brief op. Hij woog zwaar in mijn hand. De inkt was uitgevaagd, alsof hij lang geleden geschreven was. Ik opende de enveloppe en vouwde de het papier dat erin zat open. 

Mijn liefste Laurence,

Ik hou van je. Zoveel dat ik alles voor je zou geven. Voor jou zou ik de maan en de sterren uitdoven, de zon als het nodig is. Ik zou duizend keer mijn leven voor je geven en je duizend keer trouwen. Je herinnert je die dag. We stonden tegenover elkaar aan het altaar. Het sneeuwde. De vlokken bleven plakken op je pak en in je haar. Jij stond daar, met je kastanjebruine ogen, lachend. Ik wist toen dat we alles aankonden. Wij tweeën tegen de besneeuwde wereld.

    We weten allebei dat het nooit genoeg was. Maar we geloofden erin, we klampten ons eraan vast, aan die droom die werkelijkheid had moeten worden. Het enige in mijn leven waar ik nooit spijt in heb gehad is in dat moment. Ik heb nooit spijt gehad dat ik jou koos, liefste. Ik hoop dat je me daarom vergeeft. Want ik heb fouten gemaakt, ontelbaar veel. Ik zocht naar antwoorden, sloeg paden in vol duister. Je hoeft niet te weten wat ik gedaan heb, liefste. Alleen wat ik heb geleerd, opdat je niet dezelfde fouten begaat. 

    Ik weet nu hoeveel een leven waard is. Van jou, van mij, van onze kinderen, van monsters en evengoed van mijnwerkers, of je het wil geloven of niet. Als je een leven neemt, wat voor reden je er ook voor denkt te hebben... Dat is niet zomaar een kwestie van een ziel die wegglipt in het oneindige, zoals hij onvermijdelijk zou doen. Het is een paar ogen dat nog duizenden zonsopgangen had moeten zien. Een gezicht dat nog duizenden keren had moeten glimlachen. Een hart dat nog duizenden keren zijn leven had moeten willen geven voor zijn geliefden. Laurence, liefste. We hebben fouten gemaakt, jij en ik. Het is tijd om ze recht te zetten.

Jij en ik tegen de wereld.

Voor altijd,
Mary

Ik had mijn adem ingehouden. Nu liet ik de lucht langzaam uit mijn longen stromen. Ze had spijt gehad. Dat las ik in elk woord dat ze schreef, elke punt die ze had gezet. Ik was nog niet klaar om haar te vergeven, maar haar woorden gaven me de kracht om het achter te laten. Het was nu echt voorbij. Een zoute traan liep over mijn lip. Ik wreef hem weg met mijn mouw en snoof. 

Ze had geweten dat James vroeg of laat voor haar zou komen. Wanneer de brief ook geschreven was, ze had zich voorbereid op haar eigen einde. Moedige Mary met haar stralende glimlach en rode haren die kriebelden en roken naar olieverf. 

-//-

Ik zat in het venster van het raam van de bijkamer, mijn achterhoofd tegen de koude bakstenen gedrukt. De houding waarin ik zat was oncomfortabel, mijn ene knie opgevouwen tegen mijn borst en mijn andere been naar beneden bungelend in de leegte. 

Ik hoorde in het huis voetstappen en geluiden die erop wezen dat iemand richting de kamer kwam. De deurklink werd langzaam naar beneden geduwd. Hij zuchtte en zeeg neer in een fauteuil. Daar bleef hij enkele seconden zitten tot hij een knisperende krant openvouwde. Ik bleef in dezelfde houding wachten tot hij klaar was, elke beweging die mijn positie zou kunnen verraden vermijdend. Laurence kuchte en vouwde de krant weer dicht. Het stelsel van de fauteuil klaagde toen hij overeind kwam. Hij maakte zijn weg naar de deur. Zou hij de brief wel zien? Zijn voetstappen hielden stil. Nog steeds zo min mogelijk geluid makend leunde ik een stukje opzij zodat ik door het raam kon kijken. Zijn aandacht was niet op mij gericht, maar op de vergeelde brief met Mary's handschrift die naast hem op een laag tafeltje lag. 

Hij pakte de enveloppe op met een tederheid alsof het een geschenk van god was. Zijn ogen gleden over de letters, tergend langzaam. Hij nam elk woord in zich op. Zodra hij was uitgelezen staarde hij nog enkele seconden naar haar laatste woorden. Vervolgens snikte hij, zodat zijn schouders schokten. Hij huilde. Ik zag hoe hij zijn hand over zijn mond sloeg en terug liep naar de fauteuil, waarin hij de brief herlas. Opnieuw en opnieuw. 

"Ik hou ook van jou, liefste," fluisterde hij uiteindelijk. Hij drukte het papier tegen zich aan alsof hij het wilde omhelzen, alsof de koude inkt hem warmte zou bieden. 

Ik wist dat ik de goede keuze had gemaakt, om hem de brief te laten vinden. Hij was geen goede man, daar twijfelde ik niet over. Maar hij verdiende de laatste woorden van zijn vrouw, die hem misschien ooit nog achterna zouden komen jagen en zijn geweten zouden doen laten opleven. Zowel hij als ik hadden Mary's woorden ter harte genomen. De waarde van een leven was ongelooflijk veel waard. En dat gold dus ook voor het zijne, wat voor monster hij ook mocht zijn.

Stilletjes liet ik me uit de vensterbank zakken, landde op het gras en en liet hem achter met zijn verdriet. 

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro