Hoofdstuk 7

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

In de schildersruimte was het stukken naargeestiger ingericht dan in de bijkamer. Er waren grote ramen die veel licht hadden binnengelaten, indien ze niet bedekt waren geweest door verduisterende gordijnen. Er stonden in het hele cirkelvormige vertrek alleen een lege schildersezel, die slechts aanwezig leek te zijn voor de vorm, een laag kastje en een grijzige stoel. De hele ruimte was vrij van verfvlekken en de kwasten of doeken die ik me herinnerde van de weinige keren dat ik er was geweest waren in geen velden of wegen te bekennen. Midden in de kamer lag een rijkversierd rond tapijtje dat nogal uit de toon viel bij de macabere stemming in de kamer.
    Het voelde bijna als heiligschennis om het kleedje aan te raken. Laurence leek het hele huisje te zijn vergeten en er was sinds Mary er was geweest niks aan veranderd. Ik ging met mijn knieën op de vuile grond zitten en de opvliegende stofdeeltjes irriteerden mijn ogen. Pas toen ze weg waren getrokken kon ik zien wat ik al verwacht had te vinden. Een luik. Het was niet erg groot. Een volwassen man zou er met moeite doorheen passen.
    Het was nogal een teleurstelling toen ik het ijzeren slot in het oog kreeg dat in het hout was verwerkt. Tegen beter weten in wrikte ik om het luik omhoog te krijgen, maar het gaf nog geen duim mee.
    De sleutel hing om Mary's nek, wist ik opeens heel zeker. Het was een klein zilveren dingetje, dat ze altijd bij zich droeg aan een ketting. Ze had het zelfs mee het graf in genomen.  Teleurstelling overspoelde me. Dit was het einde van de zoektocht. Tenzij... Nee, ik walgde er al van dat dat idee zelfs maar in me opgekomen was. 

Ik liep terug naar het huis, door het gemaaide gazon dat er omheen lag. Wat een lelijk betonnen blok was het toch. De gebeeldhouwde wezens op de gevel veranderden daar niets aan. Eigenlijk was het bedoeld als mijn levenslange gevangenis. Gelukkig kon ik er uit ontsnappen, als het moest.
    Toen ik mijn hand uitstak naar de deur werd deze van binnenuit al geopend door Louise, die een lange jas en sjaal droeg. Een kort moment keken we elkaar ongemakkelijk aan, tot zij het woord nam. "Kom je van het huisje verderop?"
    "Ja, inderdaad. Maar daar heb ik ook niks gevonden. Sowieso denk ik dat Laurence dat soort documenten in zijn eigen kamer bewaart. Heeft u daar al gezocht?"
    Ze schudde haar hoofd.
    "Wanneer ik dat doe moet ik uiterst voorzichtig te werk gaan. We willen niet dat hij ziet dat bepaalde papieren op een andere plaats liggen. En ik heb alleen de sleutel van de voordeur, niet van de andere kamers. Nu moet ik trouwens vertrekken, ik heb een familieaangelegenheid."
    Ze stapte soepel langs me heen in de richting van de koets die net aankwam. Het was een luxe gevaarte, met overal kant en versiersels en twee sterke fjorden die het voort trokken. Zelfs de koetsier had een smetteloos zwart pak aan, inclusief een glanzende hoge hoed. Deze vrouw leek veel rijker te zijn dan 'Louise Byrne, de huisvrouw'. 
    "Hoe laat komt u terug?" riep ik haar nog na.
    "Denk maar niet dat ik dat jou aan je neus ga hangen. Ik sta erop dat je thuis blijft, ga anders meteen maar iets nuttigs doen. Je borduurwerk afmaken, bijvoorbeeld. Als ik terugkom wil ik je in het huis zien, anders zwaait er wat!"
    Ik knikte haar braaf toe. Ondertussen scanden mijn ogen het rijtuig, om op te merken dat er een lantaarn naast de koetsier op de bok stond. De kaars die er in stond was nog nieuw. Het gaf me niet veel zekerheid, maar ik durfde te wedden dat ze door het donker terug zouden rijden. 

-//-

Even later was het ruisen van de bomen het enige geluid dat ik waar kon nemen. Het stelde me gerust om eindelijk weer in mijn element te zijn. Het Ruige Woud, werd het genoemd. Verder had het nooit een officiële naam gekregen. Op kaarten werd ernaar verwezen als 'het bos', en zo werd het door de mensen die er rondom woonden ook genoemd.
    Normaal gesproken ging ik maar zelden van de paden af, om de simpele reden dat ik bang was de weg kwijt te raken. Vandaag scheen de zon echter duidelijk vanuit het westen door het bladerdek heen, dus ik kon me goed oriënteren. Bovendien had ik het gevoel dat ik ongeveer wist waar het bos eindigde, en als ik simpelweg recht vooruit bleef lopen, zou ik vanzelf bij een pad komen dat ik herkende. Dat was tenminste wat ik mezelf voor hield.
    Ik had mijn haar weer los gedaan en mijn schoenen bij voorbaat niet meegenomen. Het enige wat me nog hinderde was mijn strakke korset. Op topsnelheid zigzagde ik tussen de bomen door, terwijl ik de omgeving naging op ongelijkheden. Een klein huisje, of een heuvel misschien. Het zou zelfs een grot kunnen zijn. Of een boomhut.
    Na een paar uur onafgebroken rennen kwam ik uit bij mijn open plek. Het beekje was helder genoeg om uit te drinken. Alles beter dan het bruinige kraanwater dat uit de kraan in Huize Ruthstein vloeide.
    Het mos was nat onder mijn mijn kousen en al snel waren ze doordrenkt. Ik boog voorover en dompelde mijn hele gezicht onder in het koele water.
    Plotseling werd ik me gewaar van een blik in mijn rug. Bliksemsnel draaide ik me om. Ik keek heen en weer, zoekend naar iemand die zich in de bosrand verborgen hield. Een plukje krullerig bruin haar op ooghoogte trok mijn aandacht. Doodstil sloop ik richting de boom waar het achter vandaan piepte. Toen ik aan de andere kant stond draaide ik om de boom heen.
    Een jongen met donkere ogen en een olijfkleurige huid keek me schuw aan. Hij maakte zich al op om terug het bos in te rennen, maar ik pakte zijn hand vast en hield hem tegen. Een vreemde tinteling schoot door me heen vanuit zijn hand. Met een kleine beweging rukte hij zich los uit mijn greep. In plaats van opnieuw weg te rennen ging hij op een veilige afstand staan en keek me met grote ogen aan.
    "Ik ben Ro," stelde ik mezelf voor, omdat ik geen idee had wat ik anders moest doen.
    "William," zei hij terwijl hij zijn hoofd onderzoekend schuin hield.




Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro