Nachtvlinder (verhaal)

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Licht filterde door het dichte bladerdek, het bos net een paradijs vol van warmte, ware het niet voor wat er zich op dit moment afspeelde. Verraad was in opkomst, voedde de schaduwen en verbleekte het licht. De tijd bevroor op deze open plek, alle bomen stopten hun gekraak, al het gras viel in slaap. Het gehele bos had ademnood. Pas wanneer het eindelijk over was, zou ijzige lucht weer het eigen worden. 

---

"Oh, dacht je dat echt?" vroeg de witharige jongen op kille toon aan het bruinogige meisje die wat verderop stond.  Van de vrolijke twinkeling die zich normaal gesproken in zijn grijze ogen bevond, was niets te bekennen en zijn houding was ook plotseling veranderd. Hij straalde een onmiskenbare kilte en vrieskou uit, terwijl hij met een afstandelijke blik in zijn ogen het meisje opnam. Kou dreigde zich vanuit zijn binnenste naar buiten te spreiden, maar nee, hij moest die controle nog even volhouden. Ook deze keer zou hij ervoor zorgen dat het vlekkeloos zou gaan.

Het blondharige meisje lachte spottend, de plotselinge verandering in toon en houding niet opmerkend. Haar ogen waren net een draaikolk, keek er te lang in en je verdronk van duizeligheid. "Doe nou niet alsof je zo slim bent, Ito. Je weet best dat je in mijn val getrapt bent en dat je je hier niet meer uit kunt redden. Mij vertrouwen is een van de grootste fouten die je ooit hebt kunnen maken," zei ze, ondertussen met een plukje van haar krullende haren spelend. "Geef het maar toe, Iterosi, dan zal ik je tenminste geen pijn hoeven te doen." Haar lippen krulden op in een zelfgenoegzaam glimlachje, haar handen in haar zij geplant en haar kin trots omhoog geheven. Duister was rond haar aan het verzamelen, haar kracht gevend, het gevoel dat ze onoverwinnelijk was. Niemand kon ooit aan haar toppen. 

De blik in de ogen van de jongen, Ito, verhardde en zijn mondhoeken krulden lichtjes omhoog.  Het was tijd om een spelletje te spelen. Een spel dat hij al veel te vaak had gespeeld, elke keer hetzelfde, maar toch met een net andere melodie. Verveling was niet aan hem besteed. 
Voorzichtig zette hij een stap naar voren, waarbij hij wankelde op zijn benen, zoals een zieke aan de rand van de afgrond, weg deinzend voor het monster aan de overkant. Donkere rozen bloeiden achter zijn neergeslagen ogen en zijn handen zaten in zijn zakken. Hij wist zeker dat die hem zouden verraden, met de kou die zijn vingertoppen kuste, een deken gemaakt van het koudste ijs. Zijn lichaamstemperatuur was razendsnel aan het zakken, dus het was tijd om haast te maken. 

Terwijl hij nog een stap dichterbij wankelde, smeekte hij het meisje op een toon zoals een drenkeling naar de goden bad: "Alsjeblieft, dit kan je niet doen uit vrije wil. Ik... Ik ken je, dit is niet wie jij bent! Toe nou, Melanie, vertel me anders op zijn minst waarom. Vertrouw me."
Een grijns groeide op zijn gezicht, versmolt ermee, en werd verborgen door de schaduwen, flikkerend om hem heen, bijna tastbaar maar dan net weer springend buiten zijn bereik. Och, de ironie van die laatste twee woorden. Hij was de spot aan het drijven met zichzelf.  

"Oh, doe toch niet zo dwaas, Ito. Probeer het niet te ontkennen, ik ben nooit je vriendin geweest," siste ze met een licht gefrustreerde ondertoon in haar stem. Zo ging het nou altijd als ze iemand verraadde, kon er niet eens wat anders gebeuren? Waarom moest iedereen nou altijd meteen breken? Haar maag borrelde en haar bloed kookte. Hij kon op zijn minst de moeite doen wat sneller naar zijn dood te strompelen, jeetje, wat een slomo. 

Ito stommelde nog wat dichterbij, totdat hij op nauwelijks twee meter afstand was, waarbij zij ondertussen uitreikte door het duister met haar geest, zoekend naar de val die ze hiervoor had opgezet. Ze vertelde hem, met haar voet ongeduldig op de grond tikkend: "Ik zal je sparen en je een pijnloze dood geven. Je zou me dankbaar moeten zijn, dat ik dit allemaal al voor je doe." Een pijnloze dood betekende automatisch minder moeite voor haar en het was snel gedaan. 

Eindelijk zette hij dan die laatste pas in haar richting, dat witte haar over zijn ogen vallend, nu binnen het bereik van haar geniale val. Haar hand schoot uit en ze trok de schaduw naar zich toe, een pijl schijnbaar uit het niets op hem afvliegend. Zwart en zonder vaste vorm, maar niet minder dodelijk. 

Het raakte hem echter niet. 

Tijd leek stil te staan. Of beter, het bevroor. De pijl was enkele millimeters voor zijn huid vertraagd en nu haalde hij zijn hand uit zijn zak. Een zacht tikje ertegen en het viel uiteen, terwijl een ijzige kou zich door de lucht verspreidde. Alles vertragend, toch nooit vervagend. Glinsterend ijskristallen leken zich te vormen, en Melanie slaakte een belaat kreetje, haar ogen wijd opengesperd en pupillen groot. Al haar instincten zeiden haar te vluchten nu het nog kon, alleen was het al te laat. 

Beiden handen waren nu uit zijn zakken en hij greep haar kin vast, zijn huid bedekt met een laagje ijs. Blinkend, knipperend, een sensatie van een kou zonder gelijke. Ze groeven zich vast in haar vel, waarbij hij zijn hoofd ophief en haar aankeek met doffe grijze ogen die schitterden van de gekte die erin verborgen lag. Een dood grijs, zonder het woelen van een storm erin, of het glanzen van een opgewekt zilver. Zijn ogen hadden hun melodie lang geleden verloren, aan woorden vol gif afkomstig van zij die hij als vrienden had beschouwd, aan het ijs dat zich nu vrij door zijn aderen bewoog, zijn bloed bevriezend. Aan een kloppend hart dat eigenlijk geen leven meer had, grijs en dood en koud en verlaten. 

Een psychopathische grijns lag op zijn gezicht en toch was het zo leeg als nog nooit eerder was gezien. Haar zweefde rond zijn gezicht, ijskristallen erin glinsterend, een wit oogverblindend pijnlijk, maar ook een verlaten schoonheid, als de sneeuwvlakten in de verre eenzame bergen. 

Hij spuugde haar in het gezicht, met een toon doordrenkt van een minachting vol doornen: "Och, Melanie, dacht je echt dat ik je vertrouwde? Dat was dan heel dom van je." Zijn mondhoeken kropen stiekempjes nog wat verder omhoog, zijn tanden ontblotend, zijn ogen bevroren zilveren poelen. "Je weet toch dat de Nachtvlinder niet te vertrouwen valt, of ben je echt een idioot?" Hij grinnikte lichtjes. Zelfs hij wist beter dan zichzelf te vertrouwen. 

Zijn vingers duwden zich harder in haar kin, waarbij zijn nagels de huid licht openhaalden, en Melanie slaakte een gilletje van de pijn. Wild trappelde ze om zich heen, probeerde ze zich los te wriemelen, zijn arm weg te duwen, maar het ging niet. 
Ito bracht zijn gezicht dichter naar het hare, adem van de dood neerdalend op haar gezicht. De geesteloze afgrond boorde zich een weg naar haar hart. 

"Hoe zonde van je verloren tijd," fluisterde hij haar toe, voordat hij weer afstand nam en aankondigde met een gestoorde twinkeling in die spiegelende dieptes. "Heh. Het ziet ernaar uit dat jij mijn drieëntwintigste trofee mag zijn, wat een eer, vindt je niet?"

Hij maakte een tevreden geluid en zijn vingers boorden zich nu door haar huid heen, waarna ijs zich als slangen over haar huid bewoog, van plan haar tijd voor altijd stil te zetten. Haar wanhopige gegil drong door merg en been, het zou zelfs rotsen kunnen breken en wikkelde zich om harten heen om ze verkruimelen. Zelfs oren gingen ervan van bloeden, toch leek Ito het niet eens te horen. 
"Ik weet zeker dat je prachtig zal staan, Melanie. Ga nu maar lekker slapen," vertelde hij haar, alsof ze een kind was. De laatste woorden die ze ooit zou horen, haar dood inluidend en haar bloed dat bijna gestopt was door terror. 

Vervolgens breidde bloemen van ijs zich razendsnel uit over haar huid, vergezeld door Ito's maniakale lach dat door het duistere bos heen echode, tegelijkertijd met de onmenselijke gillen van Melanie. Haar goudblonde haren veranderden in glinsterend ijs, evenals haar donkere bruine ogen en haar bleke huid. IJskristallen schilderden zich over haar heen, maakte haar eigen, bevroren haar in een voor nooit weer ontwakende tijd. Zij was slechts een van de velen slachtoffers van de Nachtvlinder en hij zou er nog veel meer maken. Er was niemand die hem nog zou kunnen stoppen.

---

Door de nacht zongen de vogels, kraakten de bomen, wuifden de bloemen en het gras, en neuriede de wind op een rijm van lang geleden. Toch was het toepasselijker dan het ooit geweest was, in een bos nu gehuld in donkere schaduwen, waar de kou nog lang niet zou verdwijnen. 

'Bevroren vlinder in de nacht
Zonder enig praal en pracht
Bevriest de harten van ieder op zijn weg
Maakt ze zo koud als een dag met geen zeg'

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro