34. ~De redding is nabij.

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Je weet het, vetgedrukt=Engels.

Aeron.

Ik sluit mijn ogen, en heel even probeer ik te vergeten waar ik ben. Ik snuif de zachte boslucht op en voel de warmte van de zonnestralen op mijn huid.

Even ben ik alles vergeten. Even lijkt het alsof ik gewoon weer met de roedel lig uit te rusten na een vermoeiende jacht.

Dan springen mijn ogen open. De roedel! Dat is het! Zij waren de reden dat ik gisteren zo rustig in slaap gevallen ben. Ik dacht dat ik hen hoorde antwoorden op mijn gehuil. Ik spits mijn oren, in de poging een geluid op te vangen uit de omgeving, maar dat is haast gekkenwerk. Een andere manier dan. Ik sper mijn neusgaten open en analyseer alle geuren, maar ook dat helpt niet.

En dan, precies alsof ze mijn gedachten gehoord hebben, hoor ik ergens in de verte een korte blaf. Onmiskenbaar. Dat is Mia. Ze heeft een prooi ingesloten.

Ik spring recht en voel de adrenaline door mijn aderen stromen.

Ik huil en ik smeek, ik blaf en ik roep, en ik hoop dat ze me horen.

Even blijft het stil. Net lang genoeg om me te doen wanhopen, maar dan krijg ik antwoord. Duidelijker dan ooit. Ze zijn er nog.

Ik lok ze naar mijn gevangenis. Zij krijgen me hier wel uit, en ik voel hoe opgewonden zij ook zijn. Ze hebben hun verloren zoon teruggevonden.

Ik zwijg weer. Ik weet dat ze het nu alleen kunnen vinden, en teveel lawaai zou de professor misschien opvallen.

Ik laat me dan ook rustig terug langs het hek naar beneden zakken. Alle pijn die ik zopas nog voelde, lijkt verdwenen te zijn. Integendeel zelfs, ik moet mijn best doen om niet te opvallend te grijnzen. Hoe ellendig ik het hier ook heb. Vanaf nu gaat het beter gaan, dat voel ik. De wolven zijn er. De roedel is gebleven. Zelfs nadat er waarschijnlijk al maanden geen eten meer te vinden is.

De wolven zijn gebleven. Voor mij.

Maar ook aan alle mooie liedjes komt een einde, en in dit geval is dit in de vorm van de professor.

Hij komt niet helemaal tot buiten, waarschijnlijk is hij nog steeds een beetje bang voor mij, maar zijn stem straalt gezag af en ik hoor nu al dat er geen discussie mogelijk is.

"Hond? We gaan verder met de proeven!"

Zuchtend sta ik op. Dat was mijn pauze dan. Weer een uitzichtloze pijn tegemoet.

Als ik het gebouw binnenga, merk ik dat de deur naar de tweede ruimte al weer op slot is. Ik loop de kamer binnen, en met alle wilskracht die ik in me heb, dwing ik mezelf om naar het midden van de ruimte te lopen, en niet naar buiten te rennen.

Ik ben nog geen twee passen bij de deur vandaan, of deze valt alweer dicht, en er vormen zich rookwolken in de kamer.

Eerst blijven ze nog hoog, als wolkjes tegen het kale plafond, maar er blijft alleen maar meer en meer gas komen, en de mist begint te zakken.

Als hij ongeveer op ooghoogte komt met mij, wend ik weer al mijn wilskracht aan om te blijven staan. Als ik me nu zou bukken of ervandoor zou gaan, zou ik de professor in de kaarten spelen. Dan zou hij denken dat ik zwak ben, wat ik dus absoluut niet ben.

De vreemde mist bereikt mijn neus, en instinctief hou ik mijn adem in. Maar de mist blijft maar dalen, en ik kan niet eeuwig zonder adem.

Wanneer het ongeveer tot aan mijn knieën komt is het zover. Mijn adem is op. Ik sluit mijn ogen en laat mijn adem langzaam ontsnappen. Ik zuig een hap verse lucht binnen, maar de opluchting die je normaal hebt als je weer adem krijgt na een lange tijd zonder, komt niet. In plaats daarvan lijk ik juist een slok water binnen te krijgen.

Mijn longen vullen zich met het watergas, maar daarop kan ik niet overleven. Mijn lichaam heeft lucht nodig. Mijn hoofd begint te bonken, en ik voel mijn karige ontbijt zich omkeren in mijn maag. Alles wordt wazig en het laatste wat ik voel, is hoe ik languit op de grond val.

Je kunt op vele manieren wakker gemaakt worden, maar naar mijn persoonlijke mening zou dit er zo geen mogen zijn.

Met een enorme schok doorheen heel mijn lichaam springen mijn ogen open. Correctie: springen mijn ogen bijna uit hun kassen van de pijn.

Schreeuwen kan ik niet, want het gasgoedje lijkt mijn longen nog steeds vol water te houden.

De lucht in de kamer die ik nu van heel dit gebouw het meest verafschuw, is weer helder, en boven me zie ik dat het dakraam geopend is.

Ik zit weer vastgesnoerd aan de stoel, en zie door het raam hoe de professor en zijn assistente me nieuwsgierig bestuderen.

Ironisch gezien ruik ik ook nu de frisse bosgeur en voel de zon door het dakraam op mijn huid. De wolven hoor ik nu niet meer. En maar goed ook. Stel je voor dat zij ook gevangen zouden genomen worden. Maar ik vertrouw op Gondolvo. Hij weet wel wat te doen.

Met die gedachte in mijn hoofd onderga ik dan ook zonder morren elke marteling die de gestoorde professor me oplegt.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro