8. ~De wolven

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Aeron.

De volgende dagen lijken allemaal precies op elkaar en op een gegeven moment is mijn keurig opgespaarde brood ook op. Ik leef nu al een tijdje van wat het bos me kan geven, maar enkele bessen en noten zijn niet genoeg voor een achtjarige jongen op doorreis door het bos. Langzamerhand word ik genoodzaakt om mijn dolk te leren gebruiken en vang ik mijn eerste dieren. Sinds die ene dag bij de rivier heb ik nooit nog een wolf gezien.

De vangst van vandaag is matig, maar mijn honger is voorlopig wel gestild. In stilte bedank ik Skadi en Ullr, de goden van de jacht, om deze dieren in mijn vallen te laten lopen. Niet dat die zo veel voorstellen. Meestal zoek ik gewoon een paar takken bijeen en bouw ik een soort van omheining rond een bepaalde plaats. Daar leg ik enkele noten en als er dan een dier daar komt snuffelen.. Hebbes!

De zon staat al laag en ik maak me klaar voor de nacht. Ik ben al enkele weken onderweg, maar ik ben nog steeds geen teken van andere mensen tegengekomen. Ik kruip in een stevig uitziende boom en herhaal de routine van alle vorige nachten. Het vuur heb ik allang opgegeven. Het is veel werk en rookt alleen maar.

Voor het eerst in enkele dagen hoor ik weer het gehuil van enkele wolven. In tegenstelling tot vroeger, klinkt het nu veel dichterbij. Misschien moet ik ze eens gaan zoeken. Ik heb altijd al eens een niet-bedrijgde wolf willen zien. Zoals die ene keer bij de rivier eigenlijk. Morgen is nog een dag, en bovendien, met het zicht dat die beestjes 's nachts hebben ben ik voor ik het besef geen stille toeschouwer meer, maar een prooi.

Als ik wakker word, is het nog donker in het bos, maar Sol, de stralende godin van de zon, is wel al begonnen aan haar reis door de hemel en heeft haar broer, Mani, al verjaagd.

Ik vertrek en niet veel later vind ik het hol. Aan de zijkant van een kleine open plek in het bos, staat er een klein heuveltje, met daarin iets wat ooit een dassenburcht geweest moet zijn, maar de wolven lijken het vergroot te hebben en hebben en hebben er hun hol van gemaakt.

Voor het hol zitten te twee jonge wolven speels met elkaar te stoeien. De ene heeft een donkergrijze pels en de andere is eerder roodbruin, met een blekere buik.

Speels happen en klauwen ze naar elkaar. Ze moeten ongeveer twee jaar zijn. Uit het hol komt een oudere wolf naar buiten geslenterd. Het is de wolf die ik een tijdje geleden bij de rivier gezien heb. Ik herken zijn vergrijsde vacht. Zijn ogen staan helder en zijn oren zijn vriendelijk naar voren gericht. Vaderlijk kijkt hij naar het spelende tweetal.

De zon schijnt al wat feller en papa wolf legt zich in het gras. Hij sluit zijn ogen en geniet duidelijk van de warmte van de zonnestralen op zijn rug. Ook deze dieren hebben de zomer gemist.

Dan komt er een zacht gekerm uit het hol en papa wolf springt recht en loopt naar binnen.

Mijn moeder droomde vroeger altijd over een vader voor mij. Hij was groot en sterk en leerde me alles wat een man moest weten. Van jagen tot een goede huisvader zijn en van sporen volgen tot het veld bewerken. Mama noemde hem altijd Conall. Sterke wolf.

Nu ik deze wolf zo bezig zie doet het er me hard aan denken. Ik mis mijn moeder. En als mijn vader net zo was als de Conall uit mijn moeders dromen, of de wolf die ik zojuist Conall genoemd heb, naar mijn moeders dromen, zou ik hem ook missen.

De twee jongere wolven zijn gestopt met het speelse gevecht en genieten nu ook van de zon. De donkergrijze ligt met zijn kop op de rug van de roodbruine. Kinderlijk als ik ben, vind ik het oneerlijk dat zij geen naam hebben en Conall wel. Na even nagedacht te hebben noem ik de grijze, die volgens mij een mannetje is, Keith, wat 'bos' betekent, en de roodbruine, die duidelijk een vrouwtje is, Maud. Dappere krijgster.

Er komt nog een wolf naar buiten. Een die ik nog niet gezien heb. Hij verschilt enorm van de anderen met zijn bijna blonde vacht.

Hij keurt het slapende tweetal geen blik waardig en trippelt langs hen heen. Hij begint zich enkele meters verder ongestoord te wassen.

Alsof er een teken word gegeven, schieten de koppen van de drie wolven tegelijk omhoog. Ook Conall komt even buiten kijken.

Even kijken ze elkaar aan en dan gaan Maud en Keith ook rechtstaan. Gespannen kijken ze het bos in, in de andere richting dan waar ik zit. Ze hebben iets gehoord.

Ik vind het op zich wel vreemd dat ze iets horen als ik niks hoor, en dat ze mij nog niet opgemerkt hebben. Na een snelle test weet ik ook waarom. De wind waait mijn richting uit. Toch is het vreemd dat ze een mensenjongetje op maximaal twintig meter niet kunnen ruiken.

De blondbruine wolf, die ik tot mijn grote verbijstering nog geen naam heb gegeven, trekt zijn lip op. Zijn grote scherpe tanden zijn duidelijk zichtbaar. Ik schrik even en laat een beetje lucht ontsnappen uit mijn mond. Meteen draaien de hoofden van Conall en Maud zich naar me toe. De andere twee blijven kijken naar de overkant, maar hebben toch een oor naar mij toe gedraaid.

Maud sluipt mijn richting uit. Nu zit ik vast. Ik kan niet rennen, want dan halen ze me zo in en scheuren ze me aan stukken, maar ik kan ook niet blijven zitten, want ze vinden me toch.

Maud is al een heel stuk dichterbij als er langs de andere kant van het open veldje een harde brul klinkt. Alle wolven hebben meteen hun aandacht weer aan die kant, maar de oren van Maud en Conall staan nog steeds mijn richting uit. Als jagers in groep weten ze dat er een kans bestaat dat ze omsingeld worden.

Aan de rand van het bos verschijnt er ineens een enorme schaduw. Ik herken de karakteristieke vorm van een grote bruine beer. Alle moedige mannen uit het dorp hebben er zo wel eentje als tapijt, maar de levende versie is toch een klein beetje anders. De wolven lopen er naartoe, alle tanden zijn nu ontbloot.

Brullend springt de beer plotseling de vlakte op, recht over Keith heen, die het dichtst bij de rand stond, en nu een enorme berenpoot tegen zijn kop gehad heeft. Onmiddelijk springt zijn zus, Maud, op de beer af en bijt zich vast in zijn nek. Ik denk dat die twee elkaar door dik en dun zouden steunen en beschermen. Al moeten ze alleen op een afschuwelijke beer springen, die wel drie keer groter is dan zichzelf.

De andere wolven beginnen Maud te helpen en na een tijdje lijkt het dat ze de beer een beetje in de hand hebben. Beren mogen dan wel de ergste vijand van de wolf zijn, vier tegen een gebeurt toch wel in het voordeel van de wolven.

Niet veel later ligt de beer dan ook dood in het midden van de open plek. Het gras waarin de wolven zojuist nog zo vredig lagen te genieten van de zon, is nu rood gekleurd door het bloed.

Niet alleen Keith heeft een lelijke kras op zijn neus, maar na de spectaculaire sprong van Maud op het enorme beest heeft ook zij een klap op haar schouder gekregen.

Ik vraag me af hoe het komt dat de beer zo dicht bij de kern van het teritorium van de wolven is weten te raken. Je zou toch verwachten dat de leden van de roedel om de zoveel tijd eens een rondje zou moeten lopen in het gebied.

Meteen komt er een antwoord vanuit het hol. Een klaaglijk geluid komt naar buiten en alle wolven kijken bezorgd in de richting van het gat in de heuvel. Conall spurt weer naar binnen en wurmt zich moeiteloos door het smalle gat. De anderen zijn alweer bezig met het verzorgen van hun wonden. En de blondbruine wolf gaat weer ongestoord verder met zich te wassen. Alsof er nooit een beer hun terreintje is binnengevallen.

Ineens komt er een naam in me op. Ja, dat is het. Gondolvo. Wolf der wolven.

Ik trek me voorzichtig terug, maar trap daarbij toch per ongeluk op een takje. Hoewel de wolven niet rechtspringen zoals daarjuist, zie ik dat ze allemaal bevroren zijn met hun oren allemaal op mij gericht. Ik zet nog een stap en vervloek me er meteen om. Heel de weg lang lag er alleen maar een dik tapijt van dennennaalden, en nu ik ze nodig heb, is daar niets van te merken.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro