01 | R e g e n d r u p p e l s

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Het zachte getik van de druppels tegen het raam kalmeerde haar langzaam. Alles was nog zoals het altijd was geweest, hield Storm zichzelf voor. Ze was gewoon dezelfde persoon, in dezelfde kamer, op hetzelfde bed. Vandaag zou niet anders zijn dan gisteren. Het leven ging gewoon door en zij moest mee.

Haar ogen gleden over het donkere landschap dat werd omlijst door witte gordijnen. Het enige wat ze zag, waren de lichtpuntjes van de stad die een kilometer verderop lag. Voor de rest was alles nog in een duistere deken gehuld. In de verte hoorde ze het geluid van de golven die op de kust sloegen. Het was iets waar ze inmiddels gewend aan was geraakt. Het gaf Storm opnieuw de bevestiging dat er nog niks gebeurd was.

Ze haalde diep adem en keek de ruimte door. Op de stapelbedden lagen nog twee hoopjes onder de dekens. Haar vriendinnen sliepen nog diep en het zou waarschijnlijk nog wel even duren voordat ze wakker werden. De enige die niet meer kon slapen, was Storm. Met vermoeide ogen keek ze naar de vage reflectie in het raam. Ze kon de hoekige vorm van haar gezicht er niet eens uit opmaken. Zou ze wallen onder haar ogen hebben? Haar hart begon direct sneller te kloppen. Wat als dat zo was? Wat moest ze dan zeggen. Zou iedereen haar door hebben?

Zeg gewoon dat je niet kon slapen, stomkop. De gedachten schoot als een mes door haar hoofd. Ze klemde haar handen wat steviger om de kop kruidenthee. Ze had amper wat gedaan en toch was ze al doodsbang. Waar was ze aan begonnen? Storm haalde diep adem en probeerde zich te focussen op het zachte getik van de regen op het raam. Ze hoefde haar plan niet door te zetten. Het kon bij een brief blijven. Niemand zou ooit weten dat zij Mistral was en binnen een paar weken zou alles vergeten zijn.

Storm beet zacht op de binnenkant van haar wang, de pijn verdoofde haar gedachten. Ze hoefde niet op te geven. Ze was sterk genoeg. Ze nam een slok van haar lauwe kruidenthee, terwijl ze wachtte tot de wereld om haar heen ontwaakte. Als de mensen weer begonnen te bewegen en de zwarte lucht zijn eeuwige grijze tint terug kreeg, voelde de brief vast een stuk minder erg. De nacht had de gewoonte om dingen groter te doen lijken dan ze waren.

Een zacht gekraak op de gang deed haar even omkijken. Geschrokken staarde ze naar de gesloten deur. Een kort moment hield ze haar adem in, tot ze een zacht gepiep hoorde. Het waren de wieltjes van het schoonmaakkarretje, herinnerde ze. Haar ogen gleden naar de wekker die op een gammel nachtkastje stond. De rode cijfers vertelden Storm dat het een paar minuten voor half zeven was, de tijd dat de schoonmakers hun eerste ronde deden.

Een klein lachje verscheen op haar lippen. Het was vreemd om zo bang te worden van een klein geluidje, terwijl de gemiddelde horrorfilm niks met haar deed. Haar Yusra was degene die bang was. De laatste keer dat Storm met haar twee vriendinnen zo'n film had proberen te kijken, had het meisje haar met een pruillip gesmeekt of ze iets anders konden kijken. Emily had er niks van willen weten, al wist Storm dat zij ook bang was. Waarom ging je anders vlak voor een jumpscare naar het toilet?

Storm sloeg de rest van de inmiddels koude kruidenthee achterover. De vieze bloemensmaak verspreidde zich over haar tong. Het zou volgens de groene verpakking een kalmerend effect moeten hebben, iets wat Yusra meerdere malen had beaamd. Dat was dus een grote leugen. Ach ja, het was te proberen. Een rilling trok over haar rug. Met haar droge tong probeerde ze de smaak weg te slikken, tevergeefs.

Na een serie clowngezichten te hebben getrokken, stond ze op en rekte zich uit. Haar spieren waren stijf van het zitten. De volgende keer kon ze beter op de appelgroene zitzak plaatsnemen.

Nog een laatste keer wierp ze een blik op het raam. Het regende nog steeds, maar minder hard dan eerst. Misschien moest ze gaan hardlopen. De ochtendlucht zou haar vast goed doen. Een zwakke glimlach verscheen op haar lippen, terwijl ze haar joggingbroek en een zwart sportshirt uit de kast viste. In het kleine badkamertje trok ze de kledingstukken aan. Haar nachtjapon liet ze in een hoopje op de donkergrijze tegels liggen. Dat ruimde ze straks wel op. Nadat ze haar donkere haar in een staart had gedaan, liep ze de kamer uit, de oubollige gang op.

Verderop in de gang was een oude vrouw bezig met het verwijderen van een spinnenweb van het plafond. Haar krukje wiebelde gevaarlijk en schoof langzaam meer opzij. Even leek het om te gaan kieperen, maar de dame verplaatste net op tijd haar gewicht, waardoor een val haar bespaard bleef. Storm wierp haar een bezorgde glimlach toe. De vrouw beantwoordde haar lach niet en bleef geconcentreerd bezig met haar strijd tegen het spinnenrag. Waarschijnlijk zag ze haar niet eens.

Storm liep verder door de gang. Toen ze langs de kamer van Linsay liep, keek ze even naar het kleine hoekje papier dat nog altijd onder de stevige deur uitstak. Als mensen niet wisten dat het er lag, zouden ze het waarschijnlijk niet eens zien, maar voor Storm was het onmisbaar. Ze had het zo neergelegd dat ze het nog weg kon halen. Het was een manier om zichzelf te herinneren dat zij de controle had. Ze kan zover gaan als ze wilde en het stoppen wanneer het nodig was.

Moest ze het ongedaan maken? De gedachten schoot opnieuw door haar hoofd. Bijna boog ze naar voren om de brief weg te trekken. Het enige wat haar stopte was het idee dat weken denkwerk in de prullenbak zouden belanden. Als ze dit nu niet doorzette, zou ze waarschijnlijk nooit dapper genoeg zijn om het wel te doen.

Snel wendde ze haar blik af en liep in stevig tempo verder. Ze probeerde de gedachten van zich af te schudden, terwijl ze over de betonnen trap naar beneden liep. Langs de saaie muren hingen tekeningen die enkele leerlingen hadden gemaakt. Het waren eenhoorns, mislukte portretten en bloemen. Ze waren te vrolijk, bijna misplaatst in het in stilte gehulde gebouw.

Beneden viel haar oog direct op het groen verlichtte bordje dat de dichtstbijzijnde en tevens meest gebruikte nooduitgang aanwees. Officieel mocht niemand door deze deur en overdag hield iedereen zich daar aan. Al kwam dat vooral doordat de conciërge hier dan patrouilleerde om iedere ongehoorzame leerling aan te spreken. Nu het ochtend was, stond er niemand en kon ze de school hier veilig verlaten. Het gaf haar een afsnijroute richting de hardloopbaan. Ze liep naar de deur en plaatste haar hand op de koude hendel. Vanuit een ooghoek zag ze een schaduw over de muur bewegen. Het kwam haar richting op. Haar hart sloeg direct op hol. Was de conciërge nu al wakker?! Zou ze straf krijgen? Zou hij vragen stellen? Vragen spookten door haar hoofd, terwijl ze zich langzaam om draaide, om recht in de ogen te kijken van het schilderij aan de andere kant van de gang; een roze kat.

Typisch... Met een zucht rukte ze de deur open en stapte met stevige passen naar buiten. Waarom schrok ze nu zelfs van de schilderijen? Straks zouden ze zeker ook nog tegen haar beginnen te praten. Ze versnelde haar tempo om te ontsnappen aan de monsters die al de hele nacht door haar hoofd spookten. De zoute zeelucht kwam haar groetend tegemoet.

Terwijl ze over het slordige tegelpad dat naast het gebouw was aangelegd holde, werd het langzaam rustiger in haar hoofd. Het ochtendlicht en de eeuwig waaiende zeewind werkten kalmerend. Alles was nog precies zoals het altijd geweest was. Ze sloeg het grindpad dat over het terrein kronkelde op en verhoogde haar tempo verder. De geur van vochtige aarde drong haar neusgaten binnen. Genietend keek ze om zich heen, terwijl de angst haar verder verliet. Er was nu helemaal niemand buiten. Als het beter weer was, gingen er nog wel eens wat meer vroege vogels naar buiten, maar vandaag niet. De regen had hen afgeschrokken.

Storm wierp een blik op het grijze gebouw. Ze zag de lichten van de diverse kamers al branden. De eerste leerlingen werden wakker en de rest zou hun voorbeeld straks volgen. Het zou niet meer lang duren voordat ook op Linsay's kamer iemand zijn ogen open zou doen. Wie zou het briefje zien? Sylvie, Celeste, Amber of het kreng zelf? Een ding wist ze zeker. De afzender was niet onbekend. Het was iets wat haar nerveus maakte, al voelde het ook goed. Linsay mocht best weten wie de dader was, zolang ze het maar niet kon bewijzen. De rollen waren omgedraaid.

Storm onderdrukte een nerveus lachje en vertraagde haar pas weer wat. In de verte zag ze de hardloopbaan al liggen. Ze zou er kunnen sprinten als ze dat wilde, enkel wachtte ze liever tot ze op de baan stond. Met stukjes grind tussen zijn zolen gedrukt, kon een mens niet goed sprinten.

Een minuut later zette de eerste stap op het rode asfalt. Ze kwam even tot stilstand om de steentjes uit de groeven in haar schoenen te peuteren, waarna ze haar eerste ronde rende. Ze dwong zichzelf om nog even op haar normale tempo te blijven, omdat ze wist dat ze de vierhonderd meter lange weg niet meerdere malen op volle kracht kon rennen. Toen ze bijna klaar was, focuste ze zich op de lantaarnpaal bij de plek waar zij de baan op was gegaan. Ze was klaar om de wereld voor heel even los te laten en te genieten van het gevoel van vrijheid dat hardlopen haar gaf. Ze wist dat de wereld binnen een paar minuten weer terug kon komen, toch hield het haar niet tegen. Een korte pauze van de chaos was genoeg om een dag te overleven. Op het moment dat ze voorbij de paal rende, spanden alle spieren in haar lichaam zich aan. Zo snel als ze kon stormde ze over de baan heen.

Haar voeten kwamen hard op de rode grond neer. Water spatte in kleine druppeltjes tegen haar kuiten. Ze bleef sneller gaan, terwijl de vochtige ochtendlucht haar longen vulde. De wereld om haar heen begon langzaam te vervagen. Er was geen angst of woede meer. Alles wat overbleef waren haar voeten, de weg die ze moest afleggen en een luid kloppend hart.

Ze was nu alleen in het ochtendlicht. Er was niks om zich zorgen over te maken. Ze kon de wereld dan wel niet verslaan, maar ze kon wel zorgen dat ze haar tempo niet bij konden houden. Dus ze stopte niet, al branden haar longen, snakkend naar lucht. Alleen zo was er niemand die haar neer kon halen. Hijgend zette ze nog een tandje bij.

Haar spieren begonnen te protesteren, maar ze weigerde te stoppen. Ze voelde zich vrij. Als ze zo hard rende, voelde het net alsof ze elk moment van de grond los kon komen om weg te vliegen. De pijn die het moordende tempo haar gaf, maakte haar sterker, loog ze tegen zichzelf.

Pijn brak meer dan het heelde. Ze zou nooit voor eeuwig zo snel kunnen rennen. Uiteindelijk zou ze altijd weer terug worden gezogen naar de wereld. Ze werd beperkt door een lichaam dat grenzen had. Al negeerde ze die vaak, uiteindelijk waren haar grenzen de enige die haar inhaalden. Als de pijn te hevig werd moest ze stoppen, wanneer haar longen geen lucht meer kregen, was het voorbij. Zover durfde ze het niet laten komen, dus minderde ze met tegenzin haar tempo. Haar hoofd bleef bonzen, alsof het nog steeds sprintte.

Bij de lantaarnpaal waar ze haar sprint begonnen was stond een in het blauw gekleed figuur. Storm herkende de dame direct als mevrouw Driesen. Had de docente al lang staan kijken? Ze dwong zichzelf om te glimlachen en jogde naar de lange vrouw toe. Haar maag vouwde zich in een knoop, alsof het orgaan bang was dat de dame over haar brief zou beginnen. Iets wat niet zou gebeuren.

'Je had de vaart er goed in,' merkte de vrouw op. Ze had haar handen over elkaar geslagen, waardoor ze er streng uitzag, maar er stond een glimlach op haar lippen.

Storm kwam hijgend tot stilstand en gaf de docente een zacht knikje. Wat antwoordde je daarop? Dat jezelf kapot rennen je hobby was?

Het gezicht van Driesen verstrakte. Storm wachtte op een opmerking over hoe ongezond haar tempo was, maar die volgde niet. 'Je moet niet direct stoppen met bewegen na het hardlopen, dat weet je toch?'

Bijna zuchtte Storm van opluchting. Ja, dat wist ze. Braaf begon ze te lopen. Ze wist dat ze eigenlijk wat terug moest zeggen, maar woorden ontbraken haar.

De gymdocent volgde haar. Even leek er een bezorgde uitdrukking over haar gezicht te glijden. Gelukkig vroeg ze niet door. 'Ik kan er altijd zo van genieten als mensen zoals jij, ondanks het weer, toch fanatiek te zien sporten,' probeerde ze een ander onderwerp aan te kaarten. Alsof haar strenge opmerking de reden voor de stilte was.

'Ik vind het heerlijk om bij dit soort weer naar buiten te gaan. Er is bijna niemand,' ging Storm er in mee. Regen was een veilig gespreksonderwerp.

'Daar heb je gelijk in.' Opnieuw volgde er een stilte. Hun schoenen tikten zacht tegen de baan en hun blikken gleden over het landschap. Er was een merel in een van de jonge boompjes langs de baan gaan zitten. Met zijn kopje volgde hij hen, terwijl ze voorbij kwamen. Storm keek terug en het dier vloog weg.

Ze gunde zichzelf een laatste ademteug voor ze tot stilstand kwam om de stilte te doorbreken. Straks zou de chaos van de dag losbreken. Dan was het gedaan met de vrede. Hoe graag ze ook stil wilde blijven staan, ze moest verder. Hoe hard ze ook kon rennen, haar problemen bleef ze nooit voor eeuwige voor. 'Ik ga terug naar binnen, ik heb nog niet ontbeten,' zei ze met lichte tegenzin.

'Heb je helemaal niks gehad voor het sporten?' De vrouw keek haar aan alsof ze zojuist gevloekt had.

'Nee hoor, ik heb een banaan gegeten,' antwoordde Storm snel.

Het woord leugenaar viel op de lippen van Driesen te lezen. De dame sprak het niet uit. 'Eet smakelijk,' zei ze in plaats ervan. De warme glimlach op haar gezicht voelde gemaakt. Storm keerde zich om en wandelde langzaam richting het hoofdgebouw. Achter zich hoorde ze de voetstappen van haar docente wegsterven.

Ze was weer alleen en opeens kwam alles terug. Terwijl ze richting de houten deuren van de hoofdingang liep, pakten de vragen in haar hoofd zich als een donkere wolk samen. Zouden ze de brief hebben gevonden? Hoe zou Linsay reageren? Had de feeks een docent gewaarschuwd, of waren de dreigende woorden snel in een prullenbak gestopt. Storm wist het niet en dat maakte haar onrustig.

Dat ze de antwoorden op haar vele vragen niet lang hoefde te zoeken, ontdekte ze niet veel later, toen ze bezweet de school in liep en de trap op klom. Een aantal van haar klasgenoten groetten haar onderweg, maar niemand nam de moeite om met haar te praten. Iets waar ze stiekem wel een beetje dankbaar voor was.

Op het moment dat ze langs kamer 296 liep, hoorde ze gedempt gepraat vanaf de andere kant van het hout. 'Het is gewoon een vuile grap.'

'Moet je niet naar een do-'

'Nee,' was het kattige antwoord.

Storm wilde blijven staan om de rest van de conversatie te horen, enkel sliep de school niet langer. Overal waren ogen en een verkeerde actie kon haar einde worden. Haastig liep ze verder. De afgeluisterde zinnen speelden als een bandje door haar hoofd. Dit was geen grap en dat zou het ook nooit worden. Linsay dacht misschien dat ze er zo mee weg kon komen, maar Storm was vastbesloten iedereen te laten zien wat er echt aan de hand was. Haar hart beefde als een angstig hert, toch nam ze zichzelf voor de volgende keer iets te doen dat zich niet binnen de vier muren van een kleine kamer op liet sluiten.

Ze voelde haar bloed bijna koken, terwijl ze verder liep. Linsay moest boeten voor haar daden. Na alles wat ze had gedaan was het afgelopen met de eeuwige leugens. Ze zou haar angst opzij zetten, als dat nodig was om te laten weten dat dit geen spelletje meer was.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro