deel 35

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng


'Bienvenue à Lourdes!'
Vol afschuw keek Wolfs naar het verwelkomingsbord aan de rand van de weg en daarna keek hij verder het kleine stadje in. Heftig schudde hij zijn hoofd heen en weer.
Floris Wolfs in Lourdes. Dit gelooft echt niemand!
Zelfs hijzelf kon het maar niet vatten. Als er één plek op de wereld was waar hij dacht nooit te komen, was het deze plek wel. Hij kon er echt niet bij dat je je kostbare tijd aan dit soort onzin wou verdoen. Maar blijkbaar dacht Eva daar anders over. En hoe dom hij het ook vond, hij kon niet anders dan haar volgen. Hij miste haar zo vreselijk hard. De laatste week waren ze zo naar elkaar toegegroeid. Ze hadden zoveel gedeeld. Zoveel naar elkaar uitgesproken. Ze had de afgelopen nachten zo dicht tegen hem aan geslapen. Behalve deze nacht. En hij kon het echt niet meer aan om dat in zijn leven nog één nacht te moeten meemaken. Niet meer. Tot voor kort was het normaal geweest. Alleen slapen. Maar nu was het niet meer normaal. Nu wist hij hoe het voelde. Haar dicht tegen zich aan. Haar hoofd op zijn borst. Zijn armen beschermend om haar middel. Elkaar zachtjes strelend. Haar in slaap wiegen. Lieve woordjes fluisteren. Haar zachtjes kussen, op haar voorhoofd of tussen haar haren, op haar schouder of liefdevol in haar hals. Net zolang tot ze vredig in slaap zou vallen. Nee, hij had vorige nacht zonder haar moeten doorbrengen en hij had daaruit maar één conclusie kunnen trekken: dit wou hij nooit meer. Hij moest haar vinden. Hij moest bij haar zijn. En wel zo snel mogelijk.

Hij begon zijn zoektocht bij het station. Daar zou ze met de trein zijn aangekomen. Hij wist wel dat ze daar al lang niet meer was, maar hij hoopte er toch een aanknopingspunt te vinden.
Een aanknopingspunt naar waar ze nu dan wel was.
Je moet altijd teruggaan naar de plek waar de vermiste persoon het laatst met zekerheid is geweest.   Eva heeft gelijk: de rechercheur in mij is toch niet dood!
Dit beseffend, kreeg hij meteen een bescheiden grijns op zijn gezicht. Vol goede moed stapte hij door het stationsgebouw en liep hij over de perrons. Hij had in zijn leven al veel stations gezien, maar toch deed dit beeld hem wat vreemd aan. Het was niet het gebouw of de perrons op zich die anders waren. Nee, in dat opzicht was het een heel normaal en zelfs ordinair station.
Nee, het was wel wat zich daar afspeelde dat hem enigszins verbaasde. Het had niets met Eva te maken en toch gaf het hem wel een warm gevoel.
Hij keek toe hoe een trein vol oude, zieke mensen toekwam.
Oude, zieke mensen, net wat je hier verwacht.
Maar voor hij zijn gedachten verder kon afmaken sprongen er tientallen jongeren van de trein. Gevolgd door een heleboel volwassenen. Geen oude mensen. Hij schatte ze allemaal tussen de 16 en 50 jaar. Allemaal hadden ze een soort uniform aan. Een wit plunje. Net zoals de meeste verpleging in een doorsnee zorginstelling. De vrouwen en meisjes hadden een soort kapje op hun hoofd, maar ze waren beslist geen kloosterlingen!  Ze waren jong, zwierig, vrolijk en de jongste dames leken ondeugend naar de jongens te lonken. De jongemannen sjouwden met de bagage van de zieken die ze begeleidden. De vrouwen hielpen de oudere mensen uit de trein, in een rolstoel en brachten hen één voor één naar een bus die klaarstond. Andere mannen waren verderop druk in de weer om zwaar zieke patiënten uit de trein te tillen. Met draagberries werden ze voorzichtig naar een speciaal uitgeruste bus gebracht. De patiënten op deze berries waren zwaar gehandicapt, doodziek of verlamd. Ook de nodige zuurstofflessen voor deze mensen werden met alle zorg uit de trein gehaald. Dokters leken zich vrijwillig opgegeven te hebben om deze reis te begeleiden. Ze liepen van de ene patiënt naar de andere om te zorgen dat alle mensen op een zo comfortabel mogelijke manier aan hun bedevaart konden beginnen. Wolfs begreep er helemaal niets van.
Als je zo ziek bent, waarom wil je dan nou nog naar hier komen?
Toch ontroerde hem dit beeld ook. Voor ieder mens, hoe hopeloos zijn situatie ook was, werd hier gezorgd. Er werd hemel en Aarde bewogen om deze mensen een laatste reis te gunnen.

Wolfs merkte op dat bijna elke bus vanaf dit station naar het stadsgedeelte wat verder in de vallei ging. Waarschijnlijk lag daar het "mekka" waar alle bedevaarders voor kwamen. Ondertussen was hij er ook zeker van dat Eva daarvoor naar hier gekomen was. Dus ook hij zou naar daar moeten. Op zijn motor reed hij eerst door het hoogst gelegen deel van de stad. Eigenlijk was dit helemaal niet zo anders dan elke andere Franse stad. Het had gewone cafés, restaurantjes, een gemeentehuis, een speeltuin, een zwembad, winkels, een Mc Donalds, enzovoort.  Langs de "Boulevard de la Grotte" daalde hij af naar de het stadsgedeelte dat aan de oever van de rivier lag. Het beeld van de stad werd opeens al heel wat herkenbaarder. Het was het beeld dat hij herkende vanop TV en waar hij zo'n hekel aan had. Grote, meestal wat verouderde hotels doemde één na één op. Hij reed langs souvenirwinkeltjes vol religieuze gadgets en een vlaag van misselijkheid leek over hem te komen.
Het kan niet zijn dat Eva hiervan houdt!
Wolfs probeerde zijn walging onder controle te houden en concentreerde zich op de mensenmassa die door de straten liep.
Eva moet hier ergens zijn.

Het viel hem wel meteen op dat zijn eerste idee over deze plek toch mis was. Hij dacht hier alleen maar oude mevrouwtjes en demente meneertjes te vinden, maar hier liepen ook veel jonge mensen rond. Gezinnen met kleine kindjes. Jongeren. Allemaal waren ze hier met een hele groep. Ze hadden een soort uniform aan, of een sjaaltje of een bepaald kenteken.
Net of ze zijn op kamp !
En dan zag je ook weer die typische mensen in hun witte werkkledij, zowel jong als oud. Elke groep leek hun eigen kledij te hebben, maar het was toch meteen zichtbaar dat het telkens ging om ziekenhelpers die instonden voor de zorg om zieke bedevaarders. Sommigen duwden naarstig rolstoelen voort. Anderen hadden schijnbaar vrijaf en zaten gezellig wat te drinken of kochten van die vreselijke souvenirs. Stilaan begon Wolfs wel te wennen aan het straatbeeld. Er werd hier tenminste, tegen al zijn verwachtingen in, toch ook plezier gemaakt.

Lang duurde de rit door de stad niet. Wolfs kreeg stilaan door dat dit geen stad was om met de auto of met de motor te doen. Hij parkeerde dan ook snel zijn voertuig en ging te voet verder.
De moed was in zijn schoenen gezonken. De veelheid aan hotels, winkels, bars was overweldigend. Hier Eva zoeken is hetzelfde als een speld in een hooiberg. Ze kan in tientallen hotels slapen.
Maar wacht... ze is hier niet voor een hotel of voor een winkel. Ook niet voor één of andere bar.
Ze moet hier zijn voor die zogenaamde "heilige plaats". Allemaal onzin natuurlijk, maar zij moet daarvoor hier zijn. Dus... daar moet ik naartoe.
Hij volgde de mensenmassa en kwam al snel bij één van de vele poorten van 'het Heiligdom'.
Wolfs vertrok zijn gezicht alleen al bij het aanhoren van dat woord. Hij had een allergie aan heiligdommen, religies en andere kwakzalverij. Waar was dit nou goed voor? Zand in de ogen van mensen strooien.  Hoop geven waar geen hoop was?  Bijna was hij teruggedraaid, maar toen bedacht hij waarvoor hij hier was. Eva.  En ondanks haar vreselijke naïviteit om ook maar iets van dit alles te geloven, hield hij van haar. Hij moest haar vinden.

Met een zekere terughoudendheid liep hij de poorten van het Heiligdom binnen. Meteen merkte hij dat hij de drukte van de commerciële stad achter zich liet. De veelheid aan bomen zorgde voor schaduw. De lucht die hij inademde rook niet meer naar uitlaatgassen, maar naar frisse berglucht. Ook hier waren veel mensen. Veel zieken, maar ook veel mensen die duidelijk wel nog fit en gezond waren. Weer veel ziekenhelpers. Mensen die elkaar knuffelden of hand in hand liepen. Moeders en vaders met hun kinderen. Er was hier wel wat volk, maar toch had je hier niet het gevoel in een mensenmassa te zitten. Alles verliep hier rustig. Gemoedelijk. Ontspannen. En ondanks de veelheid aan kerkgebouwen, basilieken en kapellen kon hij erin komen dat Eva deze plek wel rustgevend vond.
Hier zit ik op de juiste weg, dat weet ik zeker.
Toen hij ook nog een bergrivier door het Heiligdom zag stromen, wist hij pas echt zeker dat hij goed zat.

Een hele dag slenterde hij door deze stad. Zonder succes.
Hij had maar besloten een hotel te zoeken. Tegen beter weten in, boekte hij een tweepersoonskamer. Hij wist wel dat de kans dat hij Eva vandaag nog ging vinden steeds kleiner werd, maar toch wou hij er niet aan denken. Nee, vannacht zou ze weer gewoon bij hem slapen. Het moest gewoon.
Na het avondeten deed hij nog een laatste avondwandeling. Een laatste poging haar te vinden.
Hij zag dat alle mensen smalle witte kaarsen met een papieren kapje kochten. Ze liepen allemaal terug in de richting van het Heiligdom. Toen hij een groepje uitgelaten twintigers voorbij stak, merkte hij dat ze allemaal een Nederlands embleem op hun T-shirten hadden gespeld.  Hij twijfelde geen seconde en sprak hen aan.  Ze vertelden hem dat ze naar de "kaarsjesprocessie" gingen. Dat dit één van de belangrijkste momenten in een bedevaart was. Een ontroerende belevenis, een tocht van hoop.
Wolfs besliste met hen mee te gaan. Het was onzin natuurlijk, maar ergens kon hij de illusie op wat hoop momenteel wel gebruiken.
Zenuwachtig stond hij heen en weer te draaien in de mensenmassa. Wachtend tot de processie zou starten. Opeens kwam één van zijn landgenoten ook zijn kaarsje aansteken. Eerst schrok hij ervan, maar alle mensen waren hier zo vriendelijk en zonder vooroordelen. Ze stelden geen vragen, maar respecteerde het feit dat hij van dit alles geen zier begreep.
Opeens zag hij verderop de vrouw om wie dit voor hem allemaal draaide. Eva!
Ze stond wat verder in de rij, tussen allemaal ziekenhelpers. Ze viel wel erg op, want ze was de enige vrouw zonder wit plunje. Integendeel, ze was, zoals gewoonlijk, volledig in het zwart.
Meteen wou hij naar haar toe rennen, maar zijn plannen werden abrupt verbroken door de mensenstroom die in beweging kwam. Hij zag hoe zij opeens zelf ook een rolstoel begon voort te duwen. Verbaasd keek hij toe hoe zij zorgzaam haar hand op de schouder van de oude dame voor haar legde. Ze duwde de rolstoel terwijl ze, zoals iedereen hier, ook stevig een brandende kaars in haar handen hield. Als de mensenstroom even stopte, keek ze naar de patiënt die ze voortduwde. Ze legde het dekentje om diens benen of wreef geruststellend over haar schouder. Ze knuffelde de dame. En soms reikten de twee vrouwen naar elkaars hand. Wolfs kon zien hoe Eva's ogen zorgzaam, maar ook vol tranen stonden. Hij kon nu niet op haar afstappen. Dit was één van de dingen waarvoor ze was gekomen. Dat zag hij. Dat voelde hij. Wolfs hield van Eva's zorgzame kant, maar hij had het haar nog nooit zo openlijk zien tonen als nu. Zo zonder schaamte, zonder terughoudendheid.  En dat nog wel tussen allemaal mensen die ze niet kende. Hij gunde haar het moment en genoot zelf van de aanblik.
Dit is echt een tocht van hoop.    

Dit was het kleine opwarmertje... ;-)
Nu is iedereen mee in het "Lourdes-verhaal"... Tijd voor Fleva dus... ;-)

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro