Hoofdstuk 59

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

"Dion, ben je ooit buiten Eras geweest?" vroeg een één van de mannen die aan de tafel zat.

"Ja," antwoordde de man die de verhalen aan het vertellen was.

"Hoe is het daar?" werd er doorgevraagd.

"Onwerkelijk," was Dions antwoord. "Tasja en ik hebben daar door grote oerwouden getrokken. De bomen zijn zo groot en er groeit daar fruit wat hier in Eras niet te vinden is,".

Iedereen hing aan de lippen van Dion en ik besloot nu in actie te komen. We hadden namelijk niet de hele dag de tijd. Binnenkort zou er oorlog uitbreken.

Ik stond op en pakte het zakje goud dat ik de hele reis bij me had. De aanbetaling voor het huurlingenleger.

"En er zijn monsters daar die we ons hier niet kunnen voorstellen. Één ding is zeker: ooit gaan we weer terug," vertelde Dion verder. Tasja glimlachte en streelde zijn arm.
Toen hoorde iedereen het geluid van het zakje met goud dat ik op tafel liet vallen. Iedereen keek op.

"Wie ben jij?" vroeg een man die me aankeek en naast me zat.

"Ik kom voor de commandant van het huurlingenleger van het zuiden," zei ik en keek Dion rustig aan.

"Ik ben hier om jullie in te huren voor een laatste veldslag tegen de Trivanen," ging ik verder.

Dion stond op en keek me vreemd aan.

"Inhuren? Denk je dat dit zakje goud genoeg is om een leger te huren?" vroeg hij verontwaardigd.
"Dat is zeker niet genoeg. Dit is een aanbetaling van het goud wat in Aderia op jullie wacht als jullie instemmen om mee te vechten," vertelde ik en hoopte dat dit goed zou gaan.

Dion keek Tasja aan.

"Je zegt dat er een laatste veldslag is tegen Trivah?" begon Dion.

"Dat klopt. Koning Arvid heeft me gestuurd om jullie te halen," reageerde ik.

"Koning Arvid," herhaalde Dion en ik zag dat hij heel serieus keek.
"Dus hij wilt dat wij meevechten met een oorlog waar we nu pas vanaf horen?" zei Dion. "Koning Arvid heeft soldaten genoeg,".

"Geen van de koninkrijken heeft genoeg soldaten!" ging ik tegen hem in. "Dat jullie niet op de hoogte zijn van het kwaad dat zich schuil houdt in de wereld is niet mijn probleem. Het enige wat ik als taak heb is om te vragen of jullie mee doen. Dus het is ja of nee. Als je nee kiest dan zul je binnenkort een leger van demonische soldaten tegenkomen. Succes met dat alvast,".

Ik greep het zakje goud van tafel en keek hen allemaal aan.
"Jullie zitten hier te drinken en verhalen te vertellen aan elkaar, terwijl er twee grote koninkrijken samenspannen de wereld kapot te maken. Straks zijn er geen verhalen meer om te vertellen of aan te horen. Straks is er geen Eras meer," zei ik en zuchtte. Dit leek niet te werken.
Alle mannen aan tafel en Tasja keken Dion aan.

"Waarom wilt koning Arvid onze hulp? Hij heeft een krachtig leger," vroeg Tasja plots.

"We hebben te weinig man," zei ik.

"Hoeveel?" vroeg Dion door.

"Net iets meer dan 1700," antwoordde ik.

"Tegen?" vroeg Tasja en aan haar gezicht te zien beviel mijn antwoord niet.

"Tienduizend, waarvan waarschijnlijk de helft demonisch is," zei ik.

"Dit is absurd," riep één van de soldaten aan tafel.
"Tienduizend?! Met ons erbij zitten we bijna tegen 5000 man aan. Nog steeds te weinig!" riep iemand anders.

"Hoe weten we dat het demonisch leger echt is? Demonen bestaan niet!" werd er doorheen geroepen.

"Het bestaat wel!" ging ik tegen de man in die dit zei.

"Ze hebben een tovenaar die de duisterste magie kan beheersen. Hij betovert hen om de vaardigheden beter te maken. Dit is geen gewoon leger," zei ik en voelde de machteloosheid door me heen gieren. Dit was moeilijker dan ik had gedacht.

"En waarom zouden we hiervoor onze levens geven? Er is meer kans dat we sterven dan dat we dit gevecht gaan winnen," reageerde Dion en iedereen werd stil.

"We kunnen beter wachten tot die demonen hier zijn en eervol sterven," zei Tasja.

"Precies. Kijk waar we nu eindelijk zijn. In het koninkrijk van Larosha. Al een aantal jaren wonen we hier... na maanden en jaren reizen. Dit is onze thuis nu," ging Dion verder en alle mannen knikten.
"Dus je laat een kans om de wereld te redden liggen voor jullie thuis?" vroeg ik. "Jullie vechten liever als het al te laat is?".

Iedereen keek me aan en ik voelde me ongemakkelijk worden.

Tasja kwam op me af en ging voor me staan. Ze keek me aan vol medeleven.
"Ik begrijp dat je hulp zoekt, maar het lot is niet te veranderen. Blijkbaar is het bepaald dat onze tijden voorbij zijn. Dat zou jij ook moeten doen. Verspil je laatste dagen niet als de wereld echt zal vergaan,".

Haar woorden maakten me boos. Hoe kon ze zoiets zeggen? Mensen waren lui en laf.

"Zwak," merkte ik op.

"Wat zei je?" vroeg Dion en in zijn stem klonk een opkomende woede.

"Weten jullie wel wie ik ben?" begon ik en keek alle mannen één voor één aan.

"Ik ben de leidster van de Havikstam uit de Vergeten Landen. Van mijn soort zijn er maar nog weinig over, maar raad eens? Wij offeren ons op," zei ik hard en iedereen in de herberg was stil en keek me aan.

"Wat moet ik me daarbij voorstellen? De Havikstam? Dat je een havik bent? Ben je een vogeltje?" hoorde ik een man hardop zeggen, maar ik keek niet naar waar de stem vandaan kwam. Mijn ogen waren gericht op Dion en Tasja.

"Ik ben geen vogeltje," zei ik boos. "Maar laat maar. Ik moet hier geen tijd aan verspillen. Wat is een commandant nog als hij zelfs zijn schuld niet kan vereffenen bij een koning,".

"Je weet niets over mijn schulden!" riep Dion kwaad. "Hoe durf je jezelf zo op te stellen tegen mij en mijn leger? Als koning Arvid jou echt gestuurd heeft, dan weet je ook dat je hier niet met ons kunt sollen,".

Het was doodstil in de herberg en alle ogen waren op mij gericht.
Prima, dacht ik in mezelf. Het antwoord is dus nee.
Ik draaide me om en zocht naar de uitgang.
Op het moment dat ik de herberg wilde verlaten stormde er een man binnen.

"Ja! Daar is ze! Die vrouw in haar roze jurk! Zij zegt dat ze een havik is!" riep de man wijzend naar mij en een paar soldaten in zwarte harnassen kwamen vanachter hem vandaan.

"Grijp haar!" zei één van de soldaten.

Ik wist dat ik hier moeilijk uit zou komen, dus ik zette het op een lopen. De soldaten stormden achter me aan, terwijl ik me langs alle mensen in de herberg wurmde om naar boven te gaan.
Ik sprintte de trap op en kwam een gang binnen. Er waren deuren aan elke zijde en ik probeerde hopeloos een aantal kamers te openen. De eerste drie zaten op slot en bij de vierde deur zag ik de soldaten de gang in rennen.

"Stoppen! Blijf staan!" hoorde ik en ramde de deur open. Ik snelde naar binnen en zag een open raam.
Ja! Bijna, dacht ik en sprong door het raam heen.
De wind gleed onder mijn armen en tijdens mijn sprong veranderde ik in mijn havikgedaante.
Plots voelde ik een ketting om mijn vleugels wikkelen en deze trok mij uit mijn sprong. Met een harde klap zakte ik naar beneden en kwam tegen de stenen muur van de herberg aan. Ik hing nu onder het raam aan een ketting die beide vleugels had omarmd.
Ik probeerde los te komen en raakte in een lichtelijke paniek.

"Daar is ze! We hebben haar," hoorde ik en de soldaten keken uit het raam naar beneden naar mij.

"Breng haar naar de koning," was het bevel en langzaam werd ik opgehezen.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro