Hoofdstuk 3

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Voordat ik mezelf tegen kan houden, ga ik op het puntje van mijn stoel zitten en vraag opgewonden: "Wacht even... Wil je zeggen dat ik in Utterdam ben?"
Maar dan het Utterdam van een kleine vijftig jaar geleden. Kan dat mogelijk zijn?

Deze Conner kijkt me meewarig aan en moet ongetwijfeld denken dat ik een beetje gek ben. Zijn beleefdheid neemt het echter over en hij knikt beschaafd. Hopelijk gaat mijn theorie, dat ik aan het dromen ben, nog op. Eigenlijk heb ik geen idee waar ik mee bezig ben.
Ben ik aan het tijdreizen? Daar móet meneer Ouwens voor gezorgd hebben met dat boek van hem. Maar verwacht hij dat ik de rol van held op me neem? Hoewel ik al zestien ben, ben ik vrij klein voor mijn leeftijd. Natuurlijk heb ik ook zo mijn talenten, maar ik blink nergens in uit. Zoals mijn stiefvader altijd fijntjes benadrukt - als hij de tijd neemt mij op te merken - ben ik gewoontjes. Gemiddeld.

Ik heb hem nooit het tegendeel kunnen bewijzen.

Een nieuw inzicht breekt door: wat als ik niet droom en nooit meer thuis kom? Het grootletterboek lag niet in de kamer waar ik wakker werd.

Gek genoeg maakt die gedachte me kalmer. Het is hier griezelig doordat deze omgeving onbekend is voor mij, maar de enige bewoner die ik tot nu tegen ben gekomen is vriendelijk en hij bekijkt me met een bepaald ontzag dat mijn tijdsgenoten nooit richting mij hebben vertoond.

Ik vóel me heldhaftig, maar weet dat ik me moet concentreren op mijn huidige situatie. Hoe ging de slag om Westerland ook alweer? Het begon met een slopend gevecht tussen engelen en demonen*, en de claim die beide partijen zeiden te hebben op ons eilandje.
Had ik daar maar wat meer informatie over verzameld voordat ik hier terecht kwam. De details zijn wazig. Omdat lezen lastig is, heb ik het meeste van horen zeggen. Het valt tegen hoe weinig mensen geneigd zijn iets te herhalen als ik de tekst voor mijn neus heb liggen. 

Het is tijd om open kaart te spelen en ik buig me op een hopelijk betrouwbare manier naar voren: "Ik kom uit een andere tijd," vertel ik de waarheid. "We overleven deze Slag, maar lijden grote verliezen."

Zal ik hem vertellen dat het halve eiland naar de bodem van de Huilende Zee zinkt? Ik kan me opeens weer herinneren dat er toen meer dan een half miljoen mensen zijn omgekomen in één machtig laatste gevecht tussen de twee bovennatuurlijke soorten. Op een bevolkingsaantal van zo'n vier miljoen is dat veel te veel, maar eerlijk gezegd heb ik het altijd erger gevonden dat er zoveel kostbare bouwgrond en boerenland een zeemansgraf heeft gevonden, waardoor de toekomstige bewoners - waar ik ook bij hoor - te kampen krijgen met een nijpend ruimtegebrek. Uiteindelijk bedenk ik dat ik Conner beter niet met die gegevens kan belasten.
Waarschijnlijk heb ik al teveel gezegd.

Zijn vertrouwen in mij blijkt groter dan mijn eigen zelfvertrouwen, want hij vraagt: "Kom jij ons redden?"
O ja. Ik ben de machtige magiër. De tijdreiziger.
Misschien was het slimmer geweest om met een andere wens het verleden in te duiken. Jeuk en korte armpjes, ik schud mezelf mentaal even flink door elkaar.

"Dat is de bedoeling," beloof ik hem, voornamelijk om doortastend over te komen. "Vertel me zoveel mogelijk over de huidige situatie, dan kijk ik waar en hoe ik het beste bij kan springen."
Laat hem maar denken dat ik vaker met zulke toestanden te maken heb.

Het klinkt Conner zo te zien logisch in de oren, want hij knikt. Op dat moment bedenk ik dat ik tegen de grootvader van 'mijn' Conner aan zit te praten terwijl de senior tegelijkertijd van mijn eigen leeftijd is. Leeft hij achtenveertig jaar later eigenlijk nog? Hij moet deze nacht in ieder geval overleefd hebben, want ik ken zijn kleinzoon. Tenminste... die had hij voordat ik met het verleden begon te knoeien.
Ik raak even helemaal in de war van mijn gedachten, waardoor ik zijn eerste woorden mis. Snel let ik weer op.

"...dus de hel is leeg en alle demonen zijn hier⁶²," zegt hij op dat moment. Ik knik ernstig. Hij vervolgt: "Toch fluistert men dat de engelen deze duisternis eens per maand veroorzaken⁷⁸."

"Deze duisternis?" onderbreek ik hem. "Is het nu geen nacht?"

"Ik heb net het avondeten op," schudt Conner vriendelijk zijn hoofd en kijkt me dan beschouwend aan: "Het is hoogzomer, dat weet je, hé?"
De Zonnemaand duurt slechts twaalf dagen, dus zelfs in mijn eigen tijd vergeet ik weleens dat de nachten dan korter zijn.

"Ja, ja," zeg ik snel. "De slag om Westerland eindigt in het jaar 377, als de Stormmaand begint."  

Conner schiet opnieuw overeind, maar nu kijkt hij ronduit verschrikt. "Viola," roept hij, "eh... Juffrouw Viola, bedoel ik. Morgen begint de Stormmaand."

"Conner." Terwijl ik hoor hoe er heel kort een bibber in mijn stem ontstaat, vraag ik me ineens af of ik hem met een bepaalde titel aan moet spreken, zoals hij dat ook bij mij doet. Er is een hoop veranderd in de afgelopen achtenveertig jaar. "Ik denk dat het tijd is dat je me naar de oorlog brengt."

Als ik dood ga in het verleden, heeft dat toch geen impact op mijn toekomst?

📖

Ik verwachtte een rustige uiteenzetting van het huidige heden aan te kunnen horen, maar in plaats daarvan lopen Conner en ik gehaast door het uitgestorven Utterdam. Ik blijf me over de ruimte en frisheid verwonderen, wat duidelijk zichtbaar is ondanks het feit dat de gaslantaarns lang niet alles verlichten en de straatjes smal en bochtig zijn, maar Conner weet overduidelijk niet beter. "De meesten zijn naar de boten aan de westerkant gegaan," geeft hij me wat informatie. "De rest probeert de engelen en demonen te bestrijden." Zachter vervolgt hij: "Al helpt dat eigenlijk niet."

"Er zijn dus drie verschillende groepen die elkaar bevechten?" vraag ik nieuwsgierig. Zo herinner ik me de geschiedenis niet, ik dacht dat de mensen niet meevochten. Het enige wat over onze kant werd benoemd, waren de grote verliezen. Ik heb een nieuwe vraag: "Is het niet zo dat de engelen ons bijstaan tegen de demonen?" Die laatstgenoemden komen per slot van rekening uit de onderwereld en zijn slecht, terwijl de engelen alle goedheid vertegenwoordigen.

Conners ademhaling gaat zwaarder dan die van mij, maar hij hoeft dan ook nauwelijks trappen te lopen in zijn leven.

"De engelen en demonen bevechten elkaar om over ons te kunnen heersen, beide groepen zijn even slecht," antwoordt hij en kijkt me dan onderzoekend aan. "Uit welke tijd kom jij eigenlijk? Wie wint deze oorlog?"

"Ze zijn uit het straatbeeld verdwenen na deze oorlog," ontwijk ik zijn vragen. "Eigenlijk heeft iedereen verloren." De gewone man nog het meest.

"Maar jij bent bovennatuurlijk, hoe komt dat dan?"

Ik struikel bijna over mijn voeten en staar hem dan verschrikt aan. "Eh, wat?" weet ik er dan uit te brengen. Ik weet even niet wat ik van zijn woorden moet denken.

"Je ogen," wijst hij. O ja, die zijn blauw en eigenaardig. Heel even laat ik mijn gedachten over deze fantasie gaan; want dat kan het toch als enige zijn? Niemand anders dan ikzelf heeft mijn weinig interessante leven geleefd en bovendien lijk ik als twee druppels water op mijn volledig menselijke moeder. Als zij of ik de mogelijkheid hadden gehad om ons leven in ons voordeel aan te passen, zouden we dat gedaan hebben.
Ik schud dan ook ongelovig en zelfverzekerd mijn hoofd, maar eindig wat aarzelend. Ik bén per slot van rekening in het verleden terechtgekomen. Dat is niet iets wat de gewone mens kan, voor zover ik weet.

"Geen idee," antwoord ik uiteindelijk, en ik weet hoe slapjes dat klinkt. 

Conner ziet er niet uit of hij verder erg onder de indruk is van mij, misschien omdat hij bekend is met magie. In tegenstelling tot mij groeit hij er mee op.
Bestaan er dan toch meerminnen en monsters?

Net als ik hem naar de rest van zijn plan wil vragen - hééft hij eigenlijk wel een plan? - valt me iets anders op en ik kijk verbaasd om me heen. "Zijn we de stad nog steeds niet uit?" vraag ik, zonder verder over die uitspraak na te denken. Ik was even vergeten dat ik Conner niet te veel over de toekomst wil vertellen - straks raakt hij in paniek.
Waarom zie ik nog steeds de lage, gemoedelijke huizen om me heen? We zijn wel dichter bij het vreemd gekleurde en gekartelde licht gekomen. Het geluid van donder begint ons gesprek bijna te overstemmen.

"We moeten nog een laatste wijk," antwoordt Conner en wijst naar voren, "daar bevindt zich de Oosterpoort, waarachter de strijd plaatsvindt."

Hij mompelt een beetje bezorgd voor zich uit: "Alle landbouw zal intussen vernietigd zijn. De volgende Sneeuwmaand gaat zwaar worden."

De verwondering stroomt door me heen en het kost me moeite om er geen opmerkingen over te maken. De geschiedkundigen hebben niet overdreven toen ze aangaven dat het halve eiland af werd gebroken tijdens deze Slag en pas nu ik het met eigen ogen zie, besef ik wat voor impact dat heeft op mijn eigen toekomst.
De ruimte, de rust en vooral het vele voedsel - de komende schaarste waar Conner zich zorgen over maakt is alsnog een paradijs vergeleken met de methodes waar wij in de toekomst mee worstelen - zijn stuk voor stuk zaken waar ik eigenlijk geen afscheid meer van wil nemen.

"Ik breng je naar het hoofd van het verzet," licht Conner me inmiddels in. "We hoeven ons nauwelijks bezorgd te maken om de demonen en engelen, die negeren ons namelijk volledig, zelfs als we er een paar weten te verslaan." Hij klinkt verbitterd en dat begrijp ik wel.

"Omdat ze over ons willen heersen," knik ik. Dan krijg ik zelf een idee.

"Wat als je me naar de vijand brengt?" Als ze me toch niet doodmaken, kan ik mijn plan zonder problemen voorstellen en me tegelijk van mijn beste kant laten zien.
Ik vind het niet erg om hén bang te maken als ik ze over de toekomst vertel. Door dit gevecht zal het eiland breken en passen ze er niet meer bij, laat staan dat ze over ons kunnen heersen.

Hoe langer ik daar over nadenk, hoe beter het plan klinkt. Mijn bizarre ogen zullen hen overtuigen dat ik bijzonder ben en de waarheid spreek.

Conner kijkt me aan alsof ik gek ben. Waar is zijn beleefdheid zo plotseling gebleven?
Maar hij weet natuurlijk niet wat ik weet en ik doe mijn uiterste best een betrouwbaar gezicht op te zetten terwijl ik begin te fantaseren: "Deze monsters, want dat zijn beide soorten zoals jij me ook zo duidelijk hebben gemaakt, hebben zich al decennia lang weten te verstoppen voor ons. Maar jullie generatie heeft ze ontdekt, met alle gevolgen van dien," zuig ik uit mijn duim. "Ik, als de ambassadeur, zal voor eendracht zorgen⁸⁰."

Dat klonk best goed, vind ik. Viola Somnium: de held die alles op gaat lossen. Conner gelooft het, zie ik, en ik voel hoe mijn schouders ontspannen.

"Als jij me wijst waar hun leiders zitten, kom ik er wel," moedig ik aan.

Hij maakt er verder geen woorden meer aan vuil en wenkt me met zijn hoofd. We zijn bijna bij het einde van de wijk en dan zie ik de grote Oosterpoort voor me opdoemen. Ik zie aan de randen de restanten van deuren, maar het grootste deel is uit de sponning gerukt en spoorloos. Toch is dat bijna de enige vernieling die ik aan de stad zelf zie, aangezien zelfs de huizen tegen de muur er ongeschonden uitzien. Intact en leeg.
De vlammen op het veld zijn extra goed zichtbaar. Zijn het gewassen die ik in brand zie staan? Omdat ik niet weet hoe het er daar eerder uitzag, heb ik geen idee. 
Als we eenmaal in de poort staan, is mijn uitzicht goed genoeg om me een beeld te kunnen vormen. Een knetterend geluid overheerst, met de donder op een goede tweede plek. De geuren van verbrand vlees en andere walgelijke elementen teisteren mijn neusgaten en ik adem direct verder door mijn mond.

Ik zie onmiddellijk waarom de mens niet in de geschiedenisboeken wordt genoemd tijdens deze Slag. De engelen en demonen zijn te groots in hun gevecht - en dan heb ik het niet eens over hun aantallen, die best meevallen. Ik zie er een paar in de lucht - al dan niet met vleugels. Enkelen gooien met bliksemflitsen in paars en goud en ze zijn stuk voor stuk zo'n drie meter lang, waardoor ik de angst in mij voel opborrelen. Ik zie hoe vlammende zwaarden gebruikt worden, wat het omringende vuur verklaart, en afzichtelijk ogende beesten die als rijdier gebruikt worden door wat ongetwijfeld demonen zijn. Eigenlijk zijn de indrukken te veel om op te noemen en daarom ontstaat er een samengebald, knijpend gevoel in mijn binnenste. Ik voel zo'n overweldigende angst dat nadenken vrijwel onmogelijk wordt.
Onwillekeurig doe ik een stapje achteruit en kijk dan doodsbenauwd naar Conner, aan wie ik net een hele opschepperige belofte heb gedaan.
Kan ik daar nog onderuit?

▬▬▬

*ONC 2022, prompt 45. Hel en Hemel botsen opnieuw. De Oorlogsdemonen rukken aan om de Strijdengelen te ontmoeten in een strijd om heersing over het Mensenrijk.

⁶² Prompt 62. De hel is leeg en alle duivels zijn hier. - William Shakespeare

⁷⁸ Prompt 78. Wanneer het eens in de maand donker wordt, komen de engelen naar de stad. Wat nou als deze engelen niet zo onschuldig zijn, en hier zijn om de wereld te vernietigen?

⁸⁰ Prompt 80. Decennia lang hebben monsters zich weten te verstoppen voor de mens. Maar wanneer de mens de monsters ontdekt, hopen ze op eendrachtigheid en sturen ze een ambassadeur (jij). Kunnen mensen en monsters op een vredige manier naast elkaar bestaan, of is eendracht onmogelijk?

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro