Hoofdstuk 4

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

De veilige muren van Utterdam liggen enkele honderden meters achter ons terwijl Conner me met een omweg rond de kern van het slagveld leidt. Mijn keel is dichtgeknepen van de spanning en ik vervloek mijn bluf van zojuist. Die woorden hebben Conner echter volledig overtuigd en ik moest ter plekke kiezen tussen een afgang richting hem, of mijn diepe verontrusting inslikken en doorgaan.
Op het moment heb ik spijt dat ik voor de laatste optie ben gegaan. Wat is een beetje schaamte per slot van rekening tegenover mijn ijzingwekkende angst voor het onbekende?

Maar een paar gedachten houden me tegen om niet alsnog naar de stad terug te rennen. Deze Conner is namelijk de eerste leeftijdsgenoot die een bepaalde achting voor me heeft en als hij mijn leugens ontdekt zou dat verder gaan dan een simpel gevoel van vernedering. Zijn respect wil ik niet kwijtraken.
Behalve dat ga ik er nog steeds vanuit dat ik niet dood zal gaan. Hoewel ik nu helemaal van de gedachte af ben gestapt dat ik droom, weet ik ook zeker dat ik niet volledig wakker ben. Bevind ik me in een buitenlichamelijke ervaring?

Met grote ogen kijk ik naar de wezens op enkele tientallen meters afstand die de hobbelige grond omploegen met hun geweld. Hoewel Conner mij nogmaals heeft verzekerd dat ze ons geen aandacht zullen schenken als we ze niet voor de voeten lopen, ben ik blij met de meters die tussen ons zitten. De diverse soorten zijn goed uit elkaar te houden, want de demonen hebben gekromde hoorns op hun hoofd. Hun huid is dieprood of inktzwart en hun bulkende spieren zijn goed zichtbaar omdat ze alleen een broek dragen. Zij maken het meest gebruik van een rijdier: vormeloze beesten met blikkerende tanden en viezige grijze huiden. Sommigen van hen hebben leerachtige vleugels, slagtanden of kunnen vuur spuwen.
De engelen zien er fragiel uit vergeleken met dat machtsvertoon, ondanks het feit dat ook zij zo'n drie meter lang zijn. Hun massa is wel groots, maar dat ligt voornamelijk aan hun gevederde vleugels, die uitgeslagen een spanwijdte van wel tien meter hebben. Hun huid is zilver of wit, net zoals hun gewaden dat zijn. Hun kale schedels glanzen in het paarse en gouden licht dat bijna recht boven mij kartelt.
Een extra hevige donderslag laat me ineenkrimpen.

"Ik breng je naar de demonenleider," zegt Conner met een ietwat verwrongen stem, waar ik me zo over verbaas dat ik abrupt uit mijn persoonlijke gedachtewereldje duik en weer in het huidige heden terechtkom. Is hij bang? Maar nu ik weer oplet kom ik erachter dat ik zijn hand vast heb gegrepen en hem tot moes aan het knijpen ben. Met een rood hoofd laat ik snel los en mompel een excuus, dat hij gracieus aanvaart als de heer die hij is.

Dan pas dringen zijn woorden door en ik vraag paniekerig: "De demonenleider?" Dat klinkt zoveel enger dan een engelenaanvoerder.

"De engelen hebben hun basis op de vulkaan," zegt Conner, knikkend naar een punt verder weg, dat ik niet kan zien omdat de duisternis het slagveld omkadert. Ik wist niet dat ons eiland ooit een vulkaan heeft bezeten, maar heb geen tijd om me daar verder in te verdiepen want hij praat dwars door mijn gedachten heen: "En het kamp van de demonen is vrij dicht bij dat van de mensen."
Hij eindigt de zin wat aarzelend en ik kijk hem vragend aan. Zacht verklaart hij: "Daar ga ik nu heen. Jij bent de ambassadeur en dus veilig. Als ik mee ga, zien ze me misschien als een dreiging of minstens als een lastig personage en dan zullen ze er geen enkele moeite mee hebben mij te doden."

Wat heeft mij bezield om die onzin over dat ambassadeurschap uit te spreken? Ik slik een pijnlijke brok weg en knik aarzelend.

"Onze wegen scheiden nu." Connors stem is vast, met een hint van aanmoediging er doorheen. Hij legt zijn hand op mijn schouder en knijpt eventjes. "Loop die kant op," wijst hij, "en dan zie je het kamp van de demonen al snel."

Als ik wat probeer te zeggen, is mijn keel dik. Ik doe mijn mond weer dicht als hij me diep in de ogen kijkt en hardop zegt: "Bedankt." Elke lettergreep komt er hartgrondig en volledig gemeend uit.
Verslagen kijk ik naar hem op en knik dan. Er is geen weg meer terug. Het zou fijn zijn als ik nu weer in mijn eigen te kleine slaapkamer wakker kon worden, maar ik weet dat het niet zo makkelijk zal gaan.

Eerst moet ik mijn gesprek met de demonleider voeren en ik staar naar het tot nu toe onzichtbare doel.

Als ik me weer omdraai om wat meer informatie op te vragen bij Conner, is hij weg: opgeslokt in de schaduwen. De eenzaamheid schiet onmiddellijk door me heen, direct gevolgd door een misselijkmakende angst. Heel even aarzel ik, maar dan klem ik mijn armen om me heen, om zo iets van een houvast te creëren en loop beverig de mij aangewezen kant op, in de richting van de meest bepalende oorlog uit mijn geschiedenis.

📖

Westerland is veel minder vlak dan ik ooit heb gedacht. Natuurlijk ken ik alleen Utterdam en al zijn torenhoge gebouwen, maar de weinige grond die we nog hebben - buiten de vrijwel helemaal aaneengegroeide dorpen en steden - is volledig plat en tot de laatste centimeter in gebruik voor ommuurde landbouw.
Ik durf te zweren dat Conner net een andere richting op wees toen hij de vulkaan met de basis van de engelen benoemde en nu blijkt dat de demonen hun kamp in een grottenstelsel op hebben geslagen.

In mijn tijd zou daar korte metten mee gemaakt worden, want het steen kan gebruikt worden voor meer flats en de vrijgekomen grond bewerkt zodat het weer vrucht kan dragen. Maar natuurlijk beschikken wij niet over deze specifieke ruimte, omdat het in de komende Stormmaand naar de bodem van de Huilende Zee zal zinken.
Als ik daaraan denk, recht ik mijn rug en loop naar de dichtstbijzijnde ingang. Het moment is gekomen om mijn eigen angsten opzij te schuiven en me in te zetten voor de beste toekomst van Westerland.
Ik had mezelf nooit als zo patriottisch beschouwd.

"Dat is ver genoeg," klinkt het boven me uit en verschrikt staar ik naar een demonisch uitziende wacht, die ik nu pas opmerk. Hij staat een paar meter van me af en verspert mijn weg richting de grot. Zijn diep donkerrode huid is duidelijk zichtbaar in de weerlichten van het gevecht, dat onverminderd doorgaat. Ook zie ik dikke aderen over zijn overmatig gespierde armen lopen. Hij heeft een hellebaard vast, maar die heeft hij gelukkig niet naar mij gericht.
De glimlach op zijn gezicht is waarschijnlijk geruststellend bedoeld, want hij vervolgt vreemd vriendelijk: "Wat doe je hier, kleintje, en hoe kom jij aan die bijzondere ogen?" Zijn stem klinkt normaal, in het geheel niet demonisch - wat ik me daar ook bij voor moet stellen.

Mijn angst verdwijnt voldoende om hem even chagrijnig aan te kijken, maar dan bedenk ik dat hij bijna twee keer zo lang is als ik en dus het recht heeft om mij kleintje te noemen. Ik ontspan een beetje en dat geeft me voldoende rust om mijn woorden duidelijk uit te kunnen spreken.

"Ik kom hier om je leider te spreken." Afwachtend kijk ik hem aan en vouw voor de zekerheid mijn armen weer over elkaar. Daarmee kom ik zelfverzekerder over en valt het trillen minder op.

Zijn lach is niet zozeer minachtend als wel ongelovig terwijl hij me slechts van boven tot onder opneemt. Net zoals mensen heeft hij ook wenkbrauwen, en als hij er één optrekt beweegt zijn gitzwarte hoorn mee.

Ik zucht en haal dan mijn schouders op: "Ik ben de ambassadeur," zeg ik. Met die woorden wend ik me tot mijn eerdere leugen. Het is nu het beste om consequent te blijven, om ruis te voorkomen. "Ik kom uit te toekomst," leg ik verder uit, "en ik heb belangrijk nieuws."

Ik spiegel zijn gezichtsuitdrukking en haal ook mijn wenkbrauw op.
Zijn lachje is minimaal en hij maakt een beweging alsof hij nog een vraag wil stellen. Dan wordt hij echter onderbroken.

"Sog'dran," klinkt er namelijk achter hem, diep achterin de grot. "Wat is er aan de hand?"

De demon, Sog'dran, kijkt me lichtelijk schouderophalend aan en keert zich dan naar de stem. Met zijn rug pontificaal naar mij toe gericht gedraagt hij zich niet alsof hij erg bang voor me is.

"Een mensenkind, Rirzos," antwoordt hij en herhaalt dan mijn woorden. Dit keer hoor ik de spot: "Hij claimt uit de toekomst te komen en zegt 'de ambassadeur' te zijn."
Dan klinkt hij eindelijk een stuk nuchterder als hij zich weer naar mij draait, naar mijn ogen staart en peinzend eindigt: "Hij heeft wel vooruitziende ogen."

Even hoor ik niks, maar dan klinken er zware voetstappen, waarna ik de grootste demon die ik tot nu heb gezien de grot uit zie komen. Een paarse lichtflits zorgt dat hij in een surrealistisch licht komt te staan en het maakt hem extra ontzagwekkend. Voordat ik mezelf tegen kan houden, zet ik een stapje achteruit.
Hij is nachtzwart, waardoor de verdere omgeving automatisch iets verduistert en zijn spieren liggen als kabels vlak onder zijn huid. Zijn zwarte ogen glimmen nieuwsgierig als hij me van top tot teen bekijkt en zijn wenkbrauwen optrekt, zoals de ander voor hem. Heel even staat hij stokstijf en als hij een mens was geweest, had ik gedacht dat hij wat gedachten op een rijtje probeerde te zetten. Dat moment is echter alweer voorbij en hij lacht ontspannen. 

"Maar Sog'dran," zegt hij op een belerend toontje. "Dat is geen 'hij'. Het is een 'zij'." Deze leider heeft een dieper stemgeluid dan zijn ondergeschikte, maar klinkt, net zoals Sog'dran, volledig bij zinnen.

De wacht ziet eruit alsof dat hem niet veel kan schelen en op dat moment ben ik het volledig met hem eens.

"Meisje," richt Rirzos zich dan tot mij, waarbij ik zijn ogen naar de mijne zie flitsen. Hij maakt een verwelkomend gebaar richting de grot. "Dat zijn behoorlijk intrigerende woorden. Kom alsjeblieft verder zodat je me ze uit kan leggen."

Ik zie zijn woorden niet als een suggestie en zo is het overduidelijk ook niet bedoeld. Sog'dran kijkt nieuwsgierig toe als ik onwillig verder loop. Maar ik ben al zover gekomen, het is tijd om al mijn moed bij elkaar te schrapen en verder te gaan. Ik houd mijn hoofd trots omhoog en dan stap ik de grot in.

📖

Binnen brandt licht, waardoor ik de inrichting goed in me op kan nemen. De grot is dieper en hoger dan ik dacht en aan elke wand zijn meerdere houders bevestigd, die stuk voor stuk brandende fakkels dragen. Grote glinsterende doeken tegen de stenen wanden zorgen voor een aparte sfeer, en de paar provisorisch in elkaar gezette tafels en stoelen maken het huiselijk. Eén van die tafels ligt bezaaid met kaarten en ander papier, en ik zie een plattegrond van hoe Westerland er vroeger uit moet hebben gezien. Dan bedenk ik me dat het natuurlijk om het huidige Westerland moet gaan.
Mijn blik wordt dan echter naar de aandachttrekker getrokken die de achterwand domineert. Er zijn brokken steen dusdanig op elkaar gestapeld dat het een grote troon vormt en ik zie er diverse dierenvellen overheen gedrapeerd die ongetwijfeld voor een zachtere zit moeten zorgen.

Rirzos loopt die richting op en ik kijk met grote ogen toe hoe hij plaats neemt. Bij elke stap die hij zet, zie ik zijn lichaam namelijk veranderen. Tegen de tijd dat hij op de troon zit, kijk ik naar een mens. Een man van normale proporties kijkt terug. Zijn huid heeft dezelfde bleke kleur als de mijne en zijn hoorns hebben plaatsgemaakt voor sluik, donkerbruin haar. Waar zijn volledige ogen net zwart waren, is die kleur alleen nog voorbehouden tot zijn pupillen. Zijn broek is niet gekrompen, waardoor die om hem heen slobbert, maar gelukkig niet afzakt. Zijn gespierde bovenlichaam ziet er beter uit. Niet meer zo abnormaal bovennatuurlijk.

"Ik dacht dat dit je minder bang zou maken," zegt de man met Rirzos' stem en zijn glimlach is geruststellend. "Kom maar dichterbij."

Er is in de buurt van de troon geen andere zitplaats te bekennen, dus ik blijf er voor staan. De troon is zo hoog dat, zelfs nu de demonenleider een dikke meter is gekrompen, hij boven me uittorent. Toch helpt zijn gedaanteverwisseling me, want ik voel hoe ik ontspan.

"Wat is je naam, meisje?"

"Ik heet Viola Somnium," antwoord ik hem en gebruik die woorden als opstapje om tot de kern van mijn verhaal te komen: "Ik kom uit het jaar 425 en daar hebben we nog maar de helft van het eiland over. Binnenkort zullen jullie door deze oorlog het eiland in tweeën breken."

De blik in zijn donkere ogen geeft aan dat hij me onmiddellijk gelooft, waarschijnlijk door de bijzonderheid van mijn ogen en het bizarre tintje van mijn verhaal, en precies op dat moment bevriest zijn houding. Met een frons buig ik me iets voorover als me opvalt hoe ook al het geluid ineens is weggevallen. De bliksemflitsen nemen een abrupte pauze, te zien aan de bewegingloze schaduwen op de muur. Alles is gestopt met bewegen, met léven, en ik kijk verward toe. Mijn omgeving wordt razendsnel diverse tinten donkerder, totdat er alleen nog maar een groot niets is. Al mijn zintuigen worden meedogenloos uitgeschakeld en de paniek neemt de overhand.
Er is echter niks wat ik ertegen kan doen.

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro