29. In vuur en vlam

Màu nền
Font chữ
Font size
Chiều cao dòng

Vanuit het niets ben ik bij bewustzijn. Ontwaakt uit een diepe slaap waarvan ik geen idee had dat die er was. Er is geen besef waar ik ben of welke dag het is. De verwarring wakkert zich aan, toch blijf ik koel en volledig onder controle. Rustig maar vastbesloten erachter te komen wat er aan de hand is open ik mijn ogen. Er ontwikkelt zich een nieuwe dosis onduidelijkheid. Zo goed als maar kan wil ik de omringde omgeving observeren. Ik voel en weet voor 100% zeker dat ik met open ogen kijk en toch zie ik niks. Er is geen verschil in kleur, vorm of grootte. Er is niets op de oneindige ruimte gevuld met zwart.

Ik begrijp het niet. Waarom zie ik niks? Waarom ben ik überhaupt hier? En waar is hier eigenlijk? Ik wil bewegen. Het mislukt. Verwarring neemt toe. Paniek echter niet. Mijn hartritme blijft rustig en stabiel. Ik maak geen geschrokken of onverwachte bewegingen, al blijk ik dat sowieso niet te kunnen.

Voor een paar minuten blijf ik zo. Met de beperkte mogelijkheden die ik heb doe ik een poging antwoorden te krijgen. Aangezien mijn ogen het enige deel is wat ik kan bewegen blijf ik om me heen kijken, hopend iets anders dan puur zwart te ontdekken. Ondanks mijn verlamde lichaam ben ik wel in staat om te voelen. Zo voel ik de koele vloer waar ik bewegingloos op lig. Het voelt als een steenharde stoep in een ijskoude winternacht, bedekt met een hoop sneeuw. Wie weet hoelang ik hier al lig. Mijn huid die ermee in aanraking is gekomen moet de reden zijn dat ik me niet kan bewegen. Mijn lichaamstemperatuur is vast en zeker gedaald.

Toch klopt het niet. Er is geen logica. Waarom lig ik hier? Waar ben ik?

En dan wordt het duidelijk.

Als een felle spotlight op een verduisterd podium schiet er een lichtstraal de ruimte in. Als vanzelf knijp ik mijn ogen dicht. Vanuit het niets begint mijn huid bij onder andere mijn armen en benen te tintelen. De energie en kracht in beweging te komen stroomt door mijn aderen heen. Ook lukt het weer te ademen. Ik realiseer me nu pas hoe absurd het is dat ik hiervoor niet heb geademd. Mijn longen hebben zich niet met zuurstof gevuld. Wat zegt dat over mij? Wat zegt dat over deze plek?

Teveel vragen. Ik moet het mezelf niet zo moeilijk maken. Eerst maar eens kijken wat het felle licht is. De rest komt later wel.

Zonder ook maar een greintje angst open ik mijn ogen weer. Voorzichtig kom ik in beweging. Mijn benen voelen stijf en hebben moeite te blijven staan. Even lijk ik te vallen. Om de balans te vinden strek ik mijn armen. Gevaarlijk wankel ik heen en weer en blijf vervolgens nog maar net staan. Nauwlettend stap ik op het licht af. Hoe dichterbij ik kom hoe meer het me duidelijk word dat het licht niet van buitenaf komt, maar van binnenuit. Het is geen stukje ruimte die van bovenaf wordt beschenen, het is iets dat uit zichzelf licht geeft aan de ruimte. Als een brandende ster aan de hemel, of het gloeiende hart van de zon. De hoeveelheid licht is zo scherp dat het pijn doet aan mijn ogen. Het is onmogelijk te achterhalen wat zich achter het licht verschuilt.

Met een strak gezicht zak ik door mijn knieën en buig me voorover.

'Laat jezelf zien,' beveel ik.

Onmiddellijk zwakt het licht af. De felle stralen keren terug naar waar het vandaan kwam tot het zich onzichtbaar heeft gemaakt. Heel zwakjes houdt het zich verscholen. Met opgetrokken wenkbrauwen kijk ik naar het lichaam. Elk stukje huid geeft ondanks het verdoofde licht nog een onmenselijke gloed af. Ook de bruine plukken haar die vormloos langs het bleke gezicht vallen gloeien van binnenuit. De wijd opengesperde ogen staren zielloos voor zich uit. Het verwonde lichaam verroert geen vinger. Al het menselijke ontbreekt. Het mag eruit zien als het lichaam van Charissa maar ik weet wel beter.

Dit is niks meer. Ze is al weg. Dood. Gestorven zonder dat ik afscheid heb genomen. Haar ziel heeft de aarde verlaten. Haar levenloze lichaam is achtergebleven. Het is niet om aan te zien. Hoe cool ik ook probeer te kijken. Hoe rustig ik ook wil blijven. De beelden van mijn allerliefste zusje die ik vanaf de zijlijn heb beschermd tegen het kwaad van de wereld wegen zwaar tegenover het beeld dat mijn ogen nu onthullen. Mijn dierbare Charissa. Een 14-jarig meisje dat geen vlieg kwaad doet. Zo onschuldig en zo vol levenslust. Ze had nog zoveel moeten ontdekken. Ze had nog zoveel moeten meemaken. Ik had haar hand nog zoveel vaker moeten vasthouden. Haar moeten steunen wanneer ze alleen is en haar moeten vangen wanneer ze valt.

Nu kan dat niet meer. Het is te laat. Ze is gestorven.

Ik ben haar kwijt.

Ik ben haar kwijt en er is niets in de wereld die dat kan veranderen.

Helemaal niets.

Niets...


Het eerste wat ik voel is de hevige vermoeidheid die mijn lichaam heeft overgenomen. Het kost me een fractie van een seconde voor mijn hersenen zijn opgestart en ik in staat ben na te denken. Ik ben me ervan bewust dat ik heb geslapen en opnieuw een nachtmerrie heb gehad waar Charissa in sterft, maar waar ik ben en hoe ik hier ben beland is me onduidelijk.

Met een diepe zucht maak ik een lichte beweging met mijn handen. De topjes van mijn vingers glijden over de zachte stof van de lakens. De vermengde geur van wasmiddel en zweet dringt mijn neus binnen. Wanneer ik in een veel te vlugge beweging overeind kom schiet een felle pijnscheut door mijn hoofd. Ik kreun. Het voelt alsof er met een hamer op is geslagen. En niet zo'n beetje ook.

Na een paar knipperen tuur ik argwanend om me heen. Ik heb niet veel aanwijzingen nodig voor ik doorheb dat dit een jongensslaapkamer is. De PlayStation die naast de televisie staat, de grijze joggingbroek op de vloer en onder andere de aftershave en pot gel op tafel zegt genoeg. De klok aan de muur geeft de tijd van half 1 aan. Door het witte licht dat door de ramen heen schijnt ga ik ervan uit dat het middag is. Een van de vele vragen is beantwoord. Ik weet waar ik ben. Ik weet in welke slaapkamer ik ben en in wiens bed ik zojuist heb gelegen. Toch ben ik niet tevreden. Hoewel een stukje van het vraagteken is opgelost is er nog een veel groter deel wat onbekend blijft. Hoe erg ik ook mijn best doe: na gisteravond is er niets.

Na het avontuur met Jason is er niets op een groot gat in mijn geheugen na...


Lachend ben ik bij Jason achterop de scooter gestapt. De zwarte zadel voelt zacht en zijn lichaam die nu zo vlak bij de mijne is maakt het een moment om volledig van te genieten. Hij denkt er ongetwijfeld hetzelfde over. Er is een overheersende sfeer tussen ons ontstaan. Een spanning om gek van te worden, op de meest positieve manier als te bedenken is.

Met een ondeugende grijns fluistert hij me woorden toe.

'Hou je vast schatje.'

Zonder op reactie te wachten scheurt hij de weg over. Ik heb mijn handen stevig om zijn middel geklemd. Mijn vingers voelen de stof van zijn kleding. Het is het enige wat tussen mijn huid en die van hem instaat. Er is een groot verlangen ontwikkeld, een flinke neiging om mijn handen onder zijn shirt te laten kruipen. Ik wil voelen of hij net als de meeste jongens traint, of hij net als velen van die prachtige buikspieren heeft. Een goddelijke sixpack met gespierde armen. Ik bijt op mijn lip en knijp mijn vingers hardhandig ineen om mezelf te verhinderen. Ik moet nog even wachten. Als ik Jason nu al geef wat hij wilt is het te moeiteloos. Te simpel. Als hij zijn prijs wilt zal hij ervoor moeten vechten.

Een speelse lach vormt op mijn lippen. Genietend van het moment sluit ik mijn ogen, druk me nog net ietsje steviger tegen hem aan en laat elk detail met gesloten ogen tot me doordringen. Kenmerken als het geluid van de motor en de wind die mijn haren doen wapperen maken dit moment heerlijk. Het gevaar en het risico dat automatisch aan deze rit zit verbonden is om puur van te genieten. Er is geen beter gevoel dan je helemaal te laten gaan en je leven in de handen te leggen van het onzekere. Iets of iemand waarvan je nooit zal weten hoe het eindigt.

Het is gevaarlijk.

Het is risicovol.

Jason is ruig. Een wilde jongen die zeker is van zichzelf. Hij is ruw, brutaal en onbeheerst. Hij vindt het niet belangrijk wat ik wil. Zijn doel is wat telt en niets anders. Hij denkt niet aan mij. Ik grinnik. Nou, misschien dat hij aan me denkt maar niet op een medelevende manier. Het zal eerder fantasie zijn waarin hij precies krijgt waar hij naar verlangt.

Ik begin het te herinneren. Niet alleen de plezierige avond in het café en de rit bij Jason achterop de scooter, ik weet ook weer hoe ik hier terecht ben gekomen. Hier in Calebs huis, hier in zijn slaapkamer.

Als ik eraan terugdenk kan ik mezelf wel voor mijn kop slaan. Ik had me nooit zo moeten laten beïnvloeden door de uitwerking van de alcohol. Hoe ziek ik me ook begon te voelen; ik had mezelf de kans moeten geven om het te verdringen. Om afgeleid te worden en gewoon met Jason het bed in te duiken. Ik had mezelf al het genot en plezier kunnen geven die ik verdien. Maar nee hoor. De stomme Sophie moest weer zo nodig naar boven komen. Godverdomme. Waarom ben ik zo stom geweest? Hij heeft me de kans gegeven er een heerlijke nacht van te maken en wat doe ik? Ik haak op het allerlaatste moment af door de verdomde alcohol die me de ellende als misselijkheid en barstende koppijn begon te geven. Geen wonder dat Jason me achter heeft gelaten. Eerst beloof ik hem de nacht van zijn leven en vervolgens kap ik het af op het allerlaatste moment.

Ik heb spijt.

Erg veel spijt. Niet alleen had ik bij hem moeten blijven, ook had ik nooit maar dan ook nooit hierheen moeten komen: naar Caleb. Het was een moment van zwakte. Een proef in de schaduw. Een test die ik overduidelijk niet heb behaald. Volledig in de war en zonder een gezond verstand ben ik strompelend bij Calebs huis aangekomen. Dat ik de juiste deur nog heb weten te vinden is op zich nog een hele prestatie. De alcohol heeft me zo erg in zijn macht gehad dat ik nauwelijks de kracht kon vinden om normaal te functioneren.

Uiteraard heeft Caleb me met grote ogen aangekeken. Zo gek is dat niet. Als ik ver na midden nacht een schaars gekleed meisje voor de deur heb staan, die vervolgens alleen maar kan lachen en door haar knieën zakt als ze een stap naar voren probeert te zetten, zou ik ook verrast zijn.

Maar goed. Wat is gebeurd is gebeurd. Hoe stom het ook is geweest hierheen te komen: er valt weinig meer aan te doen. Ik heb gefaald en zal mezelf daarvoor moeten straffen. Als een waardeloos, zwak en bovenal triest meisje ben ik terug gevlucht naar de veilige zone vanuit het verleden. Naar de jongen waar ik vroeger altijd kwam uithuilen als het even niet meezat. Het is pure instinct geweest die me hierheen heeft gebracht. Stom nu ik erover nadenk, maar het valt niet te terug te draaien. Ik moet het laten voor wat het is en me focussen op het nu. Op het heden.

Ondanks mijn lichaam die vraagt om een time-out spring ik op en stap vastbesloten richting de deur. Ik negeer het verlangen naar een stapel zachte dekens om onder te kruipen en 100 jaar lang in uit te rusten. Ik ontwijk de drang mezelf vol te proppen met voedsel om zo nieuwe energie aan te maken. Bovenal zou ik alles doen om de vreselijke kater te vernietigen. Een glas water, rust of een paracetamol: alles is best. Mijn lichaam schreeuwt naar al deze behoeftes en toch blijf ik doorlopen. 

Het is immers niet moeilijk om te bedenken dat hier blijven geen redelijke optie is. Caleb is hoogstwaarschijnlijk op school en zijn ouders zullen me wel ziek gemeld hebben voor vandaag: als ze überhaupt al weten dat ik hier ben. Het is het slimste om er vanuit te gaan van wel, wat betekent dat mijn ouders gauw genoeg op de hoogte zijn van het laatste nieuws. En als er iets is waar ik geen interesse in heb dan zijn het wel zeikende ouders.

Ik weet het zeker. Ik moet hier weg en wel zo snel mogelijk. Hier zijn is niet de oplossing. Hier niet en thuis niet. Hierheen komen was een grote vergissing en er zit maar één optie op om de fout enigszins te herstellen. Het is de enige manier. Ik moet de duisternis bewijzen dat ik het in me heb. Dat ik wél zijn pad ver uit het licht kan bewandelen en dat ik wél in staat ben alle onderlinge verbanden wat terugslaat op emotie door te snijden.

Ik moet laten zien dat ik tot alles in staat ben. Dat ik alles zou doen om deze nieuwe ik te behouden en te blijven. Ook als dat betekent dat ik een van de meest kostbare herinneringen uit mijn leven kapot moet maken. Ook als ik daarvoor terug moet naar de plek waar het uiteindelijk allemaal is begonnen. Naar de o zo "speciale plek" die waarde heeft gekregen en is omgetoverd tot dé plek waar ik Mike's liefde in de afgelopen dagen het hardst heb gevoeld.

Het moet verwoest worden.

Nu.

Het idee heeft me niet meer losgelaten. Met mijn verstand op nul heb ik alles verzameld wat nodig is voor een perfect resultaat. Gelukkig heb ik niet veel nodig. 2 dingen zijn cruciaal voor het succesvol behalen van mijn zelfgemaakte test. Het eerste stelde niks voor. Een simpel voorwerp die ik binnen de kortste keren in een van de keuken laatjes heb gevonden. Vastbesloten het tweede onderdeel te vinden en te krijgen ga ik door.

Als een dief in de nacht sluip ik door het huis heen. Van Calebs kamer tot aan de trap naar beneden en uiteindelijk ook de woonkamer. Het briefje dat op tafel is achtergelaten maakt het al stukken makkelijker. Haastig lees ik de kleine lettertjes die duidelijk maken dat Calebs ouders boodschappen doen. Perfect. Vlak voor ik mezelf verplaats van de woonkamer naar de tuin, grijp ik nog snel een willekeurige jas van de kapstok. In harde passen kom ik aan bij de schuur. Met de jas om mijn arm heen gewikkeld geef ik het raam in de schuurdeur een flinke klap. De hardheid van mijn elleboog wint het van de weerstand van het glas. Verslagen breekt het in stukken. Het gerinkel en de scherven die uiteen spatten geven me de nodige adrenaline.

Als een ervaren inbreker breng ik mijn arm door het gat die omringt is door gebroken scherven. Ik klik het slot van binnenuit om, druk de deurklink in en kijk met een brede grijns hoe de deur open zwaait.

'Goed gedaan meid.'

In drie grote stappen ben ik in de schuur. Ik pak wat ik nodig heb en vertrek. Als een hardloper die de marathon wilt winnen sprint ik naar het bos. Naar dé plek om nooit te vergeten. De speciale plek met herinneringen. Wachtend op mij. Klaar om te worden gesloopt tot er niks meer van over is.

Het moment voor hét gebeurt,

De laatste paar secondes voor ik de taak volbreng,

Die tijd is het punt wat ik op me moet nemen tot iets belangrijks.

Iets unieks. Iets buitengewoon goed. Iets om trots op te zijn.

En dat voel ik: scherp en diep. Vanbuiten en vanbinnen.

Want opnieuw ben ik omringt. Opgesloten in een ruimte waar het licht niet kan komen. Omsingeld in de schaduw waar de ruimte zich opvult met niets meer of minder dan zwarte rook. Een donkere massa waar geen emotie doorheen is te komen. Geen woede, geen verdriet, gevoel van medeleven of liefde. Alle karaktereigenschappen die me hebben gemaakt tot het gevoelige meisje van vroeger is verwoest. Ontastbare rook heeft de emoties een voor een opgejaagd en vernietigt als verloren prooien. Het is zwarte lucht die zich in de vorm van giftige rook als een muur heeft opgesteld. Een omheining die duizend maal sterker is dan steen. Sterker en machtiger.

Deze keer lukt het mijn zwaktes niet om het te doorbreken. Deze keer stort de muur niet in door de inspanning van mijn "vrienden". Door de woorden van Emily, de aanraking van Caleb of het hoogstwaarschijnlijke verlies van Charissa. Stuk voor stuk zijn het slappe pogingen waar ik geen waarde meer aan hecht. Ze verdoen hun tijd. Ook mijn nummer 1 zwakte is uit het beeld: Mike. Het is niet mogelijk de versterking rondom mijn hart te doorbreken omdat het simpelweg niet gemaakt is van steen. 

Deze keer niet. Het is onaantastbare duisternis die niet is vast te pakken en toch zo hevig aanwezig kan zijn. Het vormt zich niet alleen tot een beschermde cirkel rondom het hart, het dringt ook binnenin. Elke stap dat ik verder op het emotieloze pad zet is een sprankje zwarte rook meer in het hart. Van plan door te gaan tot het eind zal ik mijn kloppende hart laten vervormen tot een klomp steen, gevuld met niks anders dan de kracht van de schaduw.

Genoeg nagedacht.

'Tijd om de woorden om te zetten in daden,' bemoedig ik mezelf toe.

Met kille ogen staar ik naar de houten brug. Nog steviger dan voorheen omklem ik mijn vingers om het vat dat ik heb gestolen uit Calebs schuur. Het vat dat tot de rand is gevuld met benzine. De dop is eraf gedraaid. Langzaam kantel ik het vat en laat het eerste beetje over de rand vallen. Zorgvuldig giet ik de benzine over het hout. Vakkundig en beheerst. Elk plekje moet geraakt worden. De brug wat eerst nog zo voorzichtig is aangeraakt tijdens de intieme kus met Mike is nu niks meer dan lelijk hout, ondergedompeld in vloeibare benzine met zijn sterke, doordringbare geur.

Slechts een paar centimeters voor de grens van het pad naar de brug blijf ik staan. Vanuit mijn zak haal ik een doosje lucifers tevoorschijn. Een dun, klein en vooral breekbare lucifer gaat in een snelle beweging langs de rand van het doosje. Het kleine vlammetje fascineert me.

Ik moet dit doen. Als ik volledig verlost wil worden van de last op mijn schouders moet ik de herinnering van deze brug, de kus met Mike, verdoezelen. Het moet weg.

Kil en koelbloedig kom ik in beweging.

'Mike,

Dit is voor jou. Laat het branden tot er niets meer over is. Laat het branden tot de as zijn weg vindt naar het water.'

Ik lach.

'Laat het branden Mike. Laat het branden.'

Zonder twijfel gooi ik de brandende lucifer richting de brug. Overweldigend snel breidt het eerst nog onschuldige vlammetje zich uit tot grote vlammen. Elk deel, elk stukje hout is overmeestert door een gloeiende brand die onvoorstelbaar veel hitte en rook afgeeft. Vastgenageld aan de grond geniet ik van de vlammen die oplaaien. Ik voel de hitte. Ik kan het oranje en donkerrood van de genadeloze vlammen haast zien weerkaatsen in mijn ogen.

Tevreden dat ik ben draai ik me om en loop vervolgens in rustige passen weg, wetend dat de brug zal opbranden tot er niets meer van over is.

Inderdaad:

h e l e m a a l n i e t s

Bạn đang đọc truyện trên: Truyen2U.Pro